Hoofdstuk 7.1

949 15 4
                                    

Ik veegde met de rug van mijn hand langs mijn voorhoofd en zuchtte diep. Het was nog warmer geworden leek het en zonder water kon ik het echt niet volhouden. Alles in de auto was er mee opgehouden, maar als ik het me goed kon herinneren waren we nu al anderhalf uur verder en er was geen auto langsgekomen. Helemaal niets. Het leek wel alsof wij de enigen waren die ooit over deze weg gereden hadden en dat er ook nooit meer iemand langs zou komen. Ik begon steeds meer overtuigd te raken van het idee dat we hier misschien wel dood zouden gaan.

Achter me hoorde ik Olivia ook zuchten en toen ik in de achteruitkijkspiegel keek zag ik dat ze weer rechtop was gaan zitten op de achterbank. Ze wreef even in haar ogen en maakte toen oogcontact met mij via de spiegel. We hadden geen woord meer uitgewisseld, maar dat kwam ook omdat Olivia na een half uurtje boos buiten te hebben gestaan besloot om op de achterbank te gaan liggen, waar ze vervolgens per ongeluk in slaap was gevallen. Olivia klauterde tussen de twee stoelen toe naar voren en ging toen weer achter het stuur zitten. Voor de zoveelste keer probeerde ze de auto te starten, maar er gebeurde helemaal niets.

“Misschien moeten we maar gaan lopen,” zei ze uiteindelijk en keek mij aan. “We kunnen hier niet blijven zitten en wachten tot er iemand komt.” Daar had ze helemaal gelijk in. Ik had de hoop namelijk al lang opgegeven en wist bijna wel zeker dat er niemand zou komen. “Wie weet is er verderop wel een tankstation.”

Ik knikte langzaam en wierp een blik op de achterbank waar mijn zware tas lag. Lopen betekende wel dat we onze tassen mee moesten slepen in deze hitte. Iets waar ik het nu al benauwd van kreeg. “Laten we dat maar doen,” mompelde ik en stapte weer uit de auto. Ik trok mijn tas achter de stoel weg, propte de kaart uit het dashboardkastje erin en tilde mijn tas op mijn schouder.

Olivia was inmiddels ook al uitgestapt en had haar tas ook gepakt. Ze controleerde de auto even op achtergebleven spullen en gooide toen de deur dicht. Ik volgde haar voorbeeld en sloot ook mijn deur, zodat ze de auto op slot kon draaien. Op dit moment hoopte ik juist heel erg dat er helemaal niemand meer langs zou komen, wie weet wat er dan wel niet met onze auto zou gebeuren. Dit ding was namelijk nogal aanlokkelijk en ik wist zeker dat mensen hem zouden willen meenemen als ze daar de kans toe hadden.

Zonder nog een woord te zeggen begonnen we te lopen. Ik hield mijn hand stevig om het hengsel van mijn tas geklemd en keek strak voor me uit terwijl ik grote passen zette in de hoop dat we dan sneller bij een tankstation of wat dan ook zouden aan komen. Maar ik merkte na een paar meter al dat ik zoiets nooit vol zou kunnen houden. Het was er te warm voor en mijn tas was te zwaar. Nergens was schaduw en dus konden we nergens rusten. Ook hadden we geen water en stonden we er op deze manier dus heel erg slecht voor. Ik keek naar Olivia, die overduidelijk ook moeite had met het lopen.

“We komen vast wel snel iets tegen,” zei ik met een bemoedigend glimlachje, maar ik wist niet hoe overtuigend die over zou komen. Ik had namelijk zelf ook niet echt het gevoel dat we al heel snel een gebouw tegen zouden komen. “Hopelijk,” voegde ik er daarom nog binnensmonds aan toe.

Ik hoorde Olivia gefrustreerd zuchten en daarmee was het gesprek wel afgelopen. Ik besloot me maar weer gewoon op het lopen te focussen en hoopte dat er zo snel mogelijk een gebouw in de verte zou opdoemen. Het hengsel van mijn tas leek in mijn schouder te snijden en ik moest een paar keer stoppen om van schouder te wisselen voor ik er nog eens een wond aan over zou houden. Olivia probeerde zo min mogelijk te laten merken dat ze heel erg vermoeid was, maar aan de diepe zuchten die ik om de paar minuten hoorde wist ik ook dat ze het niet heel lang meer zou volhouden. Nog even en we zouden beiden op de grond zakken en niet meer in staat zijn om op te kunnen staan.

Net op het moment dat ik het eigenlijk wilde opgeven en gewoon in de berm wilde gaan liggen om misschien nog een heel klein beetje schaduw te kunnen vangen, zag ik in de verte een zwart stipje verschijnen. Het was nog heel ver weg en door de hitte die van de grond kwam die de lucht deed trillen kon ik niet goed zien wat het was, maar het was overduidelijk geen plant of reclamebord. 

Schijn bedriegtWhere stories live. Discover now