Hoofdstuk 10.4

324 19 0
                                    

Mijn hoofd dreunde van de pijn. Ik was bang dat als ik mijn ogen open zou doen het alleen maar erger zou worden, maar mijn nieuwsgierigheid overwon omdat ik namelijk ook iets tegen me aan voelde bewegen. Zodra ik mijn ogen opendeed, moest ik een paar keer knipperen om scherp te zien. Het was namelijk behoorlijk donker waardoor het moeilijk was onderscheid te maken tussen de verschillende voorwerpen om me heen. Ik kreunde even door de pijn die ik voelde. Het leek wel alsof ik de meest grote kater ooit had, terwijl ik me er van bewust was dat het nog steeds midden in de nacht was.

Met mijn hand tastte ik de omgeving af en merkte al snel dat ik op iets zachts lag. Een deken? Ik knipperde opnieuw met mijn ogen en draaide me moeizaam om zodat ik op de andere kant van mijn lichaam lag. Gelijk hapte ik geschrokken naar adem toen ik een gestalte naast me zag. Ik wilde rechtop gaan zitten, maar mijn lichaam liet dat niet toe.

“Je bent wakker,” hoorde ik de gestalte zeggen. “Eindelijk. Het leek wel alsof je compleet van de wereld was.” De gestalte ging rechtop zitten en ik volgde het behoedzaam met mijn blik. Zijn stem klonk niet helemaal bekend, maar dat kon ook wel aan het feit liggen dat ik er nog niet helemaal bij was met mijn hoofd.

Net op het moment dat ik wilde vragen waar ik was, verblindde een fel licht me. De persoon had een lamp aangedaan die recht in mijn gezicht scheen. Ik kneep mijn ogen weer dicht en draaide mijn hoofd weg van het licht. De felheid verergerde mijn hoofdpijn alleen maar.

Ik voelde een hand op mijn schouder en opende mijn ogen pas weer toen het licht minder fel was geworden. De persoon zat inmiddels over me heen gebogen en door het zwakkere licht kon ik zien wie het was.

“Cameron?” vroeg ik verward. Hij glimlachte opgelucht, alsof hij bang was geweest dat ik hem niet zou herkennen. Wat ik eigenlijk in eerste instantie ook niet had gedaan, want zelfs zijn stem was me niet bekend voor gekomen. “Waar zijn we?” was de volgende vraag die ik uit kon brengen.

Mijn blik schoot kort door de kamer. Ik lag overduidelijk op een bed, er stond een nachtkastje naast met daarop de lamp en in de hoek een stoel. Het leek wel op een hotelkamer. Misschien was dat het ook wel.

“Ergens in de stad,” antwoordde Cameron schouderophalend terwijl hij zijn hand weer van mijn schouder haalde. Er bleef een warm, kloppend gevoel achter op de plek waar hij net nog zijn hand had liggen. “Ik dacht dat het misschien het beste was om je even te laten uitrusten in een bed in plaats van op de achterbank van de auto.”

Ik herinnerde me gelijk weer wat er gebeurd was. “Iemand had iets in mijn drankje gedaan.” Cameron knikte en trok daarbij een ernstig gezicht. “Was ik bewusteloos?”

“Soort van.” Hij keek me met een onderzoekende blik aan. “Maar verder lijk je prima in orde. Hoe voel je je?”

Zijn bezorgdheid deed me iets. Het gaf me een gevoel van veiligheid. Wie weet wat er wel niet met me gebeurd was als Cameron me niet gevonden had. Straks was ik meegenomen door een vreemde, misschien wel de persoon die in eerste instantie iets in mijn drankje gedaan had.

Schijn bedriegtWhere stories live. Discover now