Hoofdstuk 70: Kyle

76 4 0
                                    

Ik ren de deur uit en de trappen af. Zodra ik uit het gebouw ben, kijk ik zoekend om me heen. Waar kan Jace heen zijn gegaan? Op goed geluk loop ik een kant op. Ik neem aan dat hij ergens is gaan zitten waar het rustig is. Ik bereik een splitsing. De ene kant leidt naar Parijs, de andere kant gaat juist van Parijs weg. Ik besluit om van Parijs weg te gaan. Ik loop voor vijf minuten en zie dan een parkje aan de kant van de weg. Op één van de bankjes zie ik iemand zitten. Mijn hart begint sneller te kloppen. Zou dat Jace kunnen zijn? Stil loop ik naar het bankje toe. Zodra ik dichterbij ben gekomen, zie ik dat het inderdaad Jace is. Ik ga naast hem zitten. 'Wat doe je hier?' sist hij. 'Hoe heb je me überhaupt gevonden?' Hij zucht en in het licht van de maan zie ik hoe de tranen over zijn wangen stromen. Ik realiseer me dat ik dit heel voorzichtig moet aanpakken. 'Ik verpest altijd alles, hè?' Hij draait zich naar me toe. 'Alles wordt door mij veroorzaakt. Niemand, NIEMAND heeft ook maar iets aan mij. Het zou beter zijn als ik er gewoon niet was.' Verschrikt kijk ik hem aan. 'Het is echt zo. Ik wist het, ik heb het altijd al geweten.' Ik wist niet hoe Jace zich echt voelde. 'Dat is niet waar-' stamel ik. 'Niet liegen,' zegt Jace kil. 'Ik weet prima hoe alles zit.' Ik kan geen woorden meer vinden. Het is net alsof iemand ze allemaal heeft gestolen. 'Ik háát het, alles. Alles, alles, ALLES!' Hij grijpt met zijn handen in zijn haar. 'Ik weet niet eens waarom ik besta. Wat doe ik hier? Ik doe helemaal niks nuttigs. Het enige wat ik doe is het verpesten van dingen.' Hij begint harder te huilen. 'Alles is verpest.' Ik weet echt niet meer wat ik moet zeggen. Dit was niet wat ik had verwacht. 'Jace,' begin ik. Mijn stem is schor. 'Ik weet dat ik je oneerlijk heb behandeld, maar dat doet niets af van het feit dat jij heel speciaal bent. Geloof me, ook al is dat lastig. Je geeft écht om mensen en ze kunnen je altijd, altijd, altijd vertrouwen. Je bent echt de allerliefste persoon die ik ken. Je ziet het beste in anderen en geeft ze nieuwe kansen. Zelfs als anderen het allang zouden opgeven, ga jij door. Woorden kunnen niet beschrijven hoe speciaal je bent. Ik-' Struikelend over mijn woorden probeer ik een zin te vormen. 'Ik weet dat- je moet niets van me hebben- ik ben echt- verschrikkelijk heb ik me gedragen- spoor niet- maar-' Ik zucht. 'Ik hou van je.'

Jace knippert met zijn ogen. Zijn tranen zijn niet gestopt met stromen, maar hij maakt geen geluid meer. 'Ik hou van je,' herhaal ik. 'Ik weet dat het echt idioot klinkt na alles wat ik je heb aangedaan, maar ik hou echt van je. Ik vraag je hier niet om me te vergeven, want dat kan niet zomaar, maar ik wil dat je weet dat je echt iets voor me betekent. Je betekent heel veel voor me, ook voor anderen. Noël en Isaac proberen je allebei te beschermen. Ze willen het beste voor je. Je familie houdt ook van je. Mensen geven écht om je en dat is niet zomaar. Je bent speciaal.' Ik voel mijn onderlip trillen. 'Hoe kan ik je dit duidelijk maken?' vraag ik en ik voel een traan over mijn wang glijden. Verwoed veeg ik hem weg. 'Alsjeblieft, zie toch in dat je niet niks bent!' Een tijdlang is het stil. We staren elkaar in de ogen terwijl tranen over onze wangen stromen. Dan beweegt Jace zich naar me toe en slaat zijn armen om me heen. Meteen sla ik mijn armen om hem heen. Ik hou hem in mijn armen terwijl hij blijft huilen. In mijn armen voelt hij klein aan. Zijn tranen maken mijn shirt nat en ik voel zijn warmte tegen me aan. Ik wrijf zachtjes over zijn rug. Zo zitten we daar. Geen van ons zegt een woord en na een tijdje wordt het huilen van Jace minder totdat hij alleen nog maar iets sneller dan normaal ademhaalt. Uiteindelijk maakt zijn armen los en gaat hij met zijn hoofd om mijn schoot liggen. Met gesloten ogen blijft hij liggen tot hij in slaap valt. Ik kijk naar hem en met mijn duim veeg ik zijn tranen voorzichtig van zijn gezicht. Ik blijf naar hem kijken. Zoals hij er nu bij ligt, ziet hij er vredig uit. Zo val ik na een hele lange tijd in slaap.

Als ik weer wakker word, slaapt Jace nog. Glimlachend kijk ik naar hem. Dan haal ik mijn mobiel uit mijn jaszak en kijk hoe laat het is, half negen. Ik heb een gemiste oproep van Noël van vijf minuten geleden. Ik bel hem terug. Hij neemt meteen op. 'Waar zijn jullie?' roept hij in mijn oor. Ik hou mijn telefoon een stukje van mijn oor vandaan. 'Alles gaat goed hier,' zeg ik zacht. 'Zodra Jace wakker wordt, komen we naar jullie toe.' Noël maakt een verschrikt geluid. 'Waar hebben jullie in hemelsnaam geslapen?' roept hij. 'Ergens buiten in een park,' antwoord ik. 'Geen zorgen.' 'Geen zorgen?' zucht hij. 'Het is wel goed met je.' Ik grinnik. 'We komen zo. Tot straks!' 'Tot zo dan maar.' Na zijn woorden hang ik op. Ik kijk weer naar Jace en zie hoe hij wakker is geworden. 'Wie was het?' vraagt hij zwakjes. 'Noël,' antwoord ik. 'Hij was weer eens bezorgd.' Jace knikt. 'Gaan we dan nu terug?' vraagt hij. 'Als jij dat wilt,' zeg ik. 'Laten we dan maar gaan,' zegt hij zuchtend.

LeugensWhere stories live. Discover now