Nog even, alsjeblieft?

24 1 0
                                    

''Nog even,'' had ik gesmeekt na de laatste noot. Tranen in mijn ogen. ''Asjeblieft.'' Mara schudde haar hoofd. ''Je komt te laat.''

Ze beet op haar lip om de trilling te stoppen, maar ik had het gezien.

''Ook niet als ik het lief vraag?''

Mara schudde haar hoofd weer. ''Morgen weer, Ris.'' Ik zuchtte.

Het was een oranje dinsdagochtend in Amsterdam-Oost. We hadden een appartement dat soms te groot en soms te klein was. Aan de muur hingen portretten van vreemden, mensen die dansten met tranen in hun ogen, en een foto van een stoep, die ik had opgehangen. Met krijt stond er alleen een streep. Mara vond hem lelijk, maar ik snapte het, die streep. De emotie van dat witte krijt. De verloren jeugd, de eenzaamheid. Zij vond het pretentie.

Mara zat voor de piano, alsof ze me valse hoop wilde geven. Ik verlangde er naar haar meer te horen spelen. Wilde mijn ogen sluiten en me laten meevoeren. Luisterend landschappen schilderen in mijn hoofd.

''Je moet straks weg,'' zei Mara. ''Naar werk.'' Op de grond lag een bierviltje, ik pakte het op. Koud karton dat ik verscheurde terwijl Mara praatte en dat, door mijn klamme handen, steeds warmer werd. Het leuke aan bierviltjes is dat je nooit klaar bent met scheuren, je kan elk stukje altijd weer kleiner maken, een oneindige cyclus van afbreken, weghalen, een tor die zich dupliceert als je hem doodt.

''Het is echt verkeerd om zo vaak te laat te komen,'' zei ze. Ik knikte. Dat wist ik wel. Maar ik wilde gewoon dat ze voor me speelde. Nog even. Elke ochtend speelde ze drie liedjes, soms twee als er één te lang was, maar ik wilde meer. Het kalmeerde me.

''Ik kom morgen op tijd,'' zei ik. ''Ik ben nu toch al te laat.''

Ik had al een tijdje niet kunnen slikken. Op een dag zou ik het leren begrijpen, maar toen was het alleen een woordloos gezwel in mijn borstkas.

Mara keek me aan met bolle ogen: rond en zo donker dat ze blauw kleurden in het juiste licht. ''Je komt sowieso niet op tijd morgen,'' zei ze. ''Ik ken je nu langer dan vandaag.''

Ik focuste me op het scheuren van het bierviltje. ''Doe niet zo,'' zei ik. ''Laat me gewoon.'' De waarheid was dat er franjes van lood aan mijn mouwen hingen, dat er zand in mijn mond zat, dat het leven op mijn schouders rustte. Dat de klok voor mij zo was als een horloge uit een schilderij van Dalí, uitgeput en gesmolten.

''Je gaat je baan kwijtraken,'' zei Mara. ''Dat valt vast wel mee,'' zei ik. Mara schudde haar hoofd. ''Dat valt dus overduidelijk niet mee. Hoezo bagatelliseer je alles. Ik word er helemaal gek van. Hélemaal. Je maakt me gek, weet je dat. Echt waar. Je doet alsof niets uitmaakt.''

Mara sprak zoals ze piano speelde: veel woorden tegelijk, zoals ze soms te veel toetsen aanslaat, alsof ze meer wil zeggen dan ze kan, alsof er drie gelijktijdige stukken geschreven zijn, quatre mains met een persoon, een duet in een zin.

''Ik zeg, ik bedoel gewoon dat het niet zo'n probleem is,'' zei ik. ''Mijn baas vindt het niet erg.''

Mara maakte een paar bewegingen met haar armen, ik zakte onderuit op mijn stoel. Het bierviltje was nu zodanig verscheurd dat ik het niet meer kleiner kreeg: het kon dus toch.

''Ga dan,'' zei ze. ''Nu! In plaats van zo dom daar zitten, je lijkt wel een- een zitzak'

''Een horloge van Dalí,'' zei ik.

''What the fuck,'' zei Mara. ''Ga gewoon weg! Ga naar je werk! Ga die fucking bekers koffie inschenken! Hup, hup, je hoort me! Ga weg of je hoeft niet meer terug te komen!''

Ik stond duizelig op, mijn hoofd ging sneller dan mijn lichaam. ''Ik ga al,'' zei ik en ik zuchtte. De restanten bierviltje deed ik in mijn broekzak. Ik wierp nog een laatste blik op de piano, op de kalmte die het me gegeven had, op de portretten aan de muur. Een man lachte naar me, maar zijn ogen deden niet mee. Ik lachte terug. Keek nog even naar de foto van de stoep, naar het krijt, naar het stille verdriet, de eenzaamheid.

''Tot vanavond,'' zei ik terwijl ik mijn jas mouw voor mouw aandeed. ''Hou van jou.'' Mara mompelde: ''ik ook van jou'', maar ze zei niet meer dat ik voorzichtig moest doen.

Ik sloot de deur en rilde. Naar buiten gaan was als in koud water springen. Ik schrok van de plotselinge ruwheid van de wind, van het felle licht. Ik sloot mijn ogen even en liep toen door. Ik zou niet voelen.

Ik zou niet voelen tot ik niet anders meer kon. 

Ik was de maanWhere stories live. Discover now