Amsterdam

70 5 10
                                    

Ooit had ik een appartement in Amsterdam. Aan de muren hingen foto's van geliefden die fout gingen, en de bank rook naar een vage mengelmoes van gebroken harten en 'sorry, dit is niet wat ik op dit moment zoek'. Soms zaten er zwakke konijnen met witte staartjes in mijn tuin, maar meestal vermeden zij de geur van de vertrouwde somberheid die zich door de straat verspreidde.

Mijn buurvrouw had me op een dag gevraagd wat ik deed hier, als negentienjarig meisje in Amsterdam. Of ik studeerde. 'Studeren? Nee,' had ik lachend gezegd. 'Ik achtervolg mannen van vijfentwintig want ze zeggen dat ik mooi ben.' De vrouw dacht dat ik een grap maakte, maar toen ik Alex de negende een paar dagen later naar de deur van mijn huis dirigeerde, keek ze me even aan, op die manier waarop een kind kijkt als ze alleen thuis zijn en een vreemd geluid horen.

Een week later zei niemand meer 'goedemorgen', wanneer ik naar buiten liep 's ochtends. En iedereen die Joseph de tweede zag, of Noah de negende, en alle twintig anderen die op de muur in mijn kamer kwamen te hangen, had zo'n triomfantelijke blik in hun ogen, zovan 'zie je, dat is de jeugd van nu'. Dan leek hun leven toch nog beter, denk ik. Ik vond het niet erg, want Jan de zesde en Anthony de vierde hadden die nachten gezegd dat ik mooi was. En mooi, was alles dat een meisje van negentien wilde zijn.

Toen ik hem ontmoette, had ik dat appartement in Amsterdam al lang niet meer. Dat was nu een etagewoning in een sombere straat in Meppel. De straat was lang, en bestond bijna volledig uit bruinige huizen in de vorm van rechthoeken. Ik ging naar een feest, gewoon om niet meer in mijn jaren tachtig huis te moeten blijven, en misschien kon ik daar een John de vierendertigste, of een Omar de zesenzestigste ontmoeten. Dat was de nacht dat ik iemand ontmoette die geen Hans de zevenenvijftigste was, maar een Daniel de eerste. Niet dat ik ooit eerder op een date met een Daniel geweest was, hij verzwakte hun namen simpelweg uit tot een vage vlek.

De jongen vroeg mijn nummer op die nacht, en ik was aardig dronken. De muziek was luid en hij nam me mee naar buiten. 'Weet je het zeker?' vroeg ik, want niemand kon mij aan, en hij zei: 'ja'. Hij zei nooit dat ik mooi was, dus ik reageerde niet op zijn berichten. Hij zei dat ik weer moest gaan studeren, en ik lachte en zei 'ik wil geen Wallstreet.' Ik zei dat ik wilde leven, en hij zei dat ik niet leefde. 'Jij bent zo eentje, die wil dat ze je mooi vinden,' zei hij. En ik was stil, en 's nachts kon ik niet slapen. Ik belde hem wel eens om vier uur 's nachts en dan zei ik dat hij niets weet over mijn leven, of over wie ik ben, en dan zei hij dat mijn frustratie genoeg zei.

Toen op een avond in mijn huis in Meppel, dat te groot was om me niet eenzaam te gaan voelen, ging mijn telefoon. En hij zei dat hij er voor me zou zijn als ik daar klaar voor was, en dat niemand me meer mooi mocht noemen want dat ik zoveel meer was dan dat. En ik zei: 'nee, ik zei toch dat ik leef, jij idioot, ik wil helemaal niemand.' Hij vroeg wat mijn leven dan zo specifiek levend maakte, en ik zei dat hij een eikel was.

Ik had hem pijn gedaan die avond, en wilde mijn woorden als touw uit hem trekken, want hij was de maan, en ik wilde dat hij mijn licht reflecteerde om drie uur 's nachts, en dat hij me geen mooi noemde want ik was zo veel meer dan dat. Maar dat was niet de liefde die ik verdiende, dacht ik. En ik kon niet echt geloven dat iemand daadwerkelijk verliefd op me was. Ik telde de sterren, weet u, en verloor de maan in het proces.

En die nacht was hier een Nicholas de negenennegentigste, en hij zei dat ik mooi was, dus ik huilde en zei 'ik ben niets meer dan dat.' En ik wou dat ik niet zo gefocust was op brandende sterren, want hij had me in goud kunnen veranderen, als ik niet had gezegd dat hij een eikel was, omdat hij van me hield.

Dus ik belde hem weer om vier uur 's nachts, en ik wilde 'sorry' zeggen, want ik wilde zijn hart niet breken. Hij zei: 'Ik kan niet slapen en het komt door jou', en ik zei: 'ik kan ook niet slapen en het komt door jou.' En hij vroeg of ik naar buiten wilde komen, zodat we samen niet konden slapen. 'Weet je het zeker?' vroeg ik, want niemand kon mij aan. 'Ja,' zei hij. En die nacht zei hij niet dat ik mooi was, en dat maakte me blij, want ik was zoveel meer dan dat. En als er weer eens een Jan de honderddertigste langsliep, of een Igor de negenentwitigste, dan vervaagden ze tot een irrelevante vlek, want het was als een zonsverduistering, waarbij de maan voor de ster schuift.

Ik was de maanWhere stories live. Discover now