Ik was als een ongewilde achtbaan, denk ik

74 6 6
                                    

Op de fiets dacht ik aan vooruitdenken, aan alvast weten wat je wil schrijven als je begint, aan alvast weten hoe je gaat liggen voordat hij op de lege plek op zijn bed naast hem klopt, om alvast te weten wat je gaat bestellen voordat je ergens naarbinnen gaat. Ik vraag me af hoe het is als je weet wat er gaat gebeuren voordat het gebeurt. Of je dan niet de fout in gaat zoals ik dat ging, zijn gezicht wegduwt zo van 'zoen me niet' en uren naar de menukaart moet kijken en dan vervolgens gewoon bestelt wat hij bestelt. Ik vraag me af hoe het is om een verhaal te schrijven met een einde, een verhaal dat ergens op slaat, met een daadwerkelijk plot.

Op de fiets dacht ik in flarden aan wat er gebeurd was. In flarden omdat ik het de hele tijd wegduwde en het steeds weer terugkwam. In flarden omdat ik onderbroken werd door gedachten aan hoe het anders gekund had. Hoe ik anders geweest had kunnen zijn.

Op de fiets dacht ik aan anders zijn, aan een bijzonder leven lijden. Aan een interessante personage in een boek kunnen zijn. Ik dacht aan alleen zitten in de les en sweaters dragen die zo warm zijn dat je de kou niet voelt. Ik dacht aan de kou dan toch voelen. Ik dacht aan mijn leven in flarden. In flarden omdat ik zo hard probeerde er niet aan te denken dat ik er juist aan dacht. 'Denk niet aan een ijsbeer met blauwe ogen,' zei ik tegen mezelf zodat ik daaraan zou denken, en niet aan een lege schommel of iets anders eenzaams.

Ik voelde me die attractie in dat pretpark waar niemand mee wil spelen omdat het altijd slecht weer is en dan vervolgens wordt weggehaald en vervangen door een binnenspeeltuin. Er was niets mis met die achtbaan, het waren de omstandigheden. Maar dat weet hij niet.

Ik dacht in flarden. In flarden omdat ik mijn best deed om niet te denken maar alles wat een mens gewend is, is denken. We ervaren alles door emoties en soms verwarren we die met gedachten. Misschien was dat het. Ik wilde niet voelen. Als ik kon denken zonder te voelen wat die woorden in mij opwekten, dan zou ik niet in flarden hoeven te denken.

Ik dacht aan in bed liggen 's avonds en die hele dag niets bereikt hebben. Ik dacht aan schoolwerk uitstellen en dan op het laatste moment stressen omdat ik een slecht cijfer ga halen. Ik dacht aan lezen, zodat ik alles zou vergeten, maar zo werkt het niet, want tussen de pagina's in gaan mijn gedachten naar een andere plek.

Op de fiets reed ik nergens tegen een paal aan en nam ik nergens de verkeerde route omdat ik het altijd fiets. En dan maakt het niet meer uit dat je in flarden aan andere dingen denkt. Ik mis hem missen. Eindig missen. Hem missen in het vertrouwde gezelschap van de gedachte dat ik hem weer eens zie. Dat het missen een deadline heeft. Ik dacht aan hoe ik hem oneindig moet missen, nu. Hoe ik hem nooit meer zal zien.

Op de fiets sloot ik mijn ogen en een auto toeterde. Ik stak mijn hand op. 'Sorry meneer, ik probeerde aan een ijsbeer met blauwe ogen te denken.' Ik dacht in flarden aan playlists die over de datum zijn. Aan een liefde waar geen conserveermiddel aan toe te voegen is. Ik dacht aan weer alleen zijn. In flarden, dat wel.

Ik dacht aan een liefde die vooruitgedacht is, een liefde zonder deadline, maar wel met een toekomst en eentje die uitgestippeld is. Een liefde die reikt tot de horizon omdat je het einde nooit zal bereiken. Een liefde die zich uitstrekt tot een van de hoeken van de aarde want de aarde is rond. Ik dacht aan vooruitdenken, aan verhalen die ergens op slaan. Ik wou dat ik zo kon zijn.

Ik heb niets te zeggen, realiseerde ik me toen ik mijn fiets tegen de muur aanzette en even voor me uit staarde op de grijze, vierkante tegels op de oprit. Ik schrijf een verhaal in flarden omdat ik niet weet wat ik moet zeggen zonder er aan te denken. Ik zette mijn fiets niet in de schuur, want niemand steelt zo'n saai ding.

Op de bank ging ik liggen en ik probeerde heel hard niet te voelen. Ik werd steeds vermoeider maar kon niet opstaan, want ik moest me focussen op het blokkeren van de gedachte aan wat er gebeurd was.

Op de bank dacht ik na aan de leugens die ik verteld had. Aan de liefde die ik gegeven en gekregen had. Aan de liefde die verdwaalde en opraakte. Aan de liefde die bij de verkeerde eindigde. In flarden dacht ik aan interessant genoeg zijn om een verhaal over te schrijven en om te zeggen dat ik niet voor iedereen begrijpelijk ben. In flarden dacht ik aan weer alleen zitten.

Op de bank viel ik in slaap met de gedachte dat ik gym had morgen. Gym en dat we waarschijnlijk handbal gingen doen en dat ik dat nog meer haatte dan voetbal. Gym en hoe ik hoopte dat we nooit een bal uitgevonden hadden, want waar was het goed voor? Ik droomde aan niemand hebben om een team mee te vormen bij hockey en dan bij mensen moet aansluiten die dat helemaal niet willen.

Ik droomde van lachende tieners en van oninteressant zijn, van meisjes die goed kunnen zoenen en jongens die dat leuk vinden, van liefde en geliefd zijn, van liefde zonder datum. Als ik droomde dan droomde ik in een geheel en niet in flarden.

Aan de ontbijttafel dacht ik aan vooruitdenken. Aan alvast lunch maken zodat ik geen honger krijg op school. Aan me realiseren waar iets naartoe gaat voordat ik er ben. Maar ik wist niet of ik het wilde weten, of ik me kon voorbereiden op alles.

Ik droeg een sweater zo groot dat ik er in kon verdwijnen en als ik mijn ogen dichtdeed, leek het alsof ik dat deed. Alsof ik onderdook in mijn eigen kleding. Ik dacht aan een heel grote, holle steen en daar in kunnen leven. Een steen geluidsdicht zodat ik de regen niet kon horen. Ik dacht in flarden aan een betere wereld want ook daar aan denken maakte me gek.

Ik dacht in flarden aan mijn telefoon zonder berichtjes. Aan hoe ik soms het geluid uitzet zodat het lijkt alsof hij daarom niet afgaat. Ik dacht aan verhuizen en een nieuw leven starten. Aan wonen op een plek waar niemand mijn naam kent. Aan wonen op een plek waar mijn verleden niet iedere dag in het heden zit. Maar het verleden is alles dat ik heb. Het verleden heeft het nu opgegeten. Of ook de toekomst weg is, weet ik niet, want ik kan niet vooruitkijken.

Achter mijn tafel in de les dacht ik aan iemand die naast me kwam zitten. Aan iemand die 'hoi' zei en me leerde kennen. In flarden dacht ik aan jij die nu achterin zit. Ik kon je zien in de weerkaatsing van mijn transparante etui. Leuke sweater, heb jij ook het gevoel dat jij er in verdwijnt? Ik dacht aan dat het voor jou een grap was en voor mij een uitweg. In flarden dacht ik aan de stromende regen en hoe jij dan naast me liep. 'Ik heb geen paraplu, maar ik kan je gezelschap houden.'

Misschien als jij ergens anders gewoond had en we elkaar via het internet kenden, dat we dan nog praatten. Want het waren de omstandigheden die er voor zorgden dat je niet met me gezien wilde worden, als die attractie in die kermis. Het was niet mijn schuld. Stiekem hoopte ik dat ik zelfs in stromende regen leuk genoeg was om mee te spelen, maar zo werkt het niet.

Ik was de maanWhere stories live. Discover now