Vuurspuwen

53 4 1
                                    

Ik weet nog goed dat ik wiskundeles had toen het gebeurde. Het was een stormachtige dag en de leerlingen waren druk. Ik wist niet hoe het kwam, maar als de wind onbesuisd door de staten raasde, deden de leerlingen dat ook. Het leek een soort ongeschreven regel tussen de school en het weer. Ondanks dat, leek het een normale dag te worden. Als die verschrikkelijke middag niet plaatsgevonden had, zou ik die dag nu waarschijnlijk niet meer kunnen onderscheiden van alle andere dagen op school. Het was alsof alle gebeurtenissen van dat jaar in elkaar gesmolten waren tot één massa volslagen saaiheid, maar die ene middag bleef als enige in haar vaste fase. Ik zal het nooit vergeten.

Mijn naam klonk niet door de luidsprekers van de school, niemand haalde me uit de les. Ik denk niet dat iemand het wist, wat er gebeurd was, tot ik op de grond lag en schreeuwde en niet wilde stoppen. Ik wilde hem een bericht sturen die middag, want dat deden we elke dag. We praatten niet meer in parken of onder zonsondergangen, want hij was hij voor zijn vader's werk naar Bagdad verhuisd. Dus we stuurden berichten. Eindeloos. Altijd. Hij begreep me op de manier waarop de meeste mensen me zouden kunnen begrijpen, als ze tenminste aandachtig luisterden naar wat ik zei. Hij had een schrift waarin hij mijn eigenschappen opschreef. Dat ik niet van suiker in mijn koffie hield, bijvoorbeeld, en dat ik schrok wanneer mensen me aanraken. De lijst met zijn eigenschappen schreef ik niet op, want ik onthield alles wat hij zei.

Die wiskundeles leverden mijn berichten niet af. Raar vond ik het niet, hoewel hij meestal direct reageerde. Dat ik zin had om weer eens slechte tijdschriften in zijn auto te lezen, zei ik, 'maar helaas zit er een continent tussen ons in'. Ik keek niet vaak naar het nieuws, maar soms stuurde CNN me berichten over iets wat volgens hen relevant was, en die bestudeerde ik dan. Wat CNN me toen besloot te vertellen, was ineens niet enkel relevant voor witte mensen in Amerika — het stichtte een vuur in me dat niet wilde doven. Aanslag. Bagdad. 38 doden. Met trillende vingers klikte ik op de gemaakte foto's. Ik herkende hem meteen - ik onthield alles wat hij tegen me zei en daarom wist ik meteen dat die schoen van hem was, die daar onder dat laken uitstak, met die vlek op de zijkant. Er zat iets onzichtbaars onder mijn huid, en het knapte. Ik knapte. Voor ik het wist had ik mezelf op de grond gegooid en ik zwaaide om me heen en het was toen dat ik leerde dat als je alles om je heen probeert te raken, je ook jezelf raakt: net als die man die zichzelf opblies, die middag.

Vanaf toen werd iedere dag een stormachtige dag. En ze smolten samen in een nieuwe massa, deze keer een donkere. Ik was bozer dan de bitterste slechterik in de duisterste film. Ik was zo ontzettend boos. En niemand begreep het, want niemand luisterde aandachtig, of hield een lijst bij van wie ik was. Iedereen dacht dat de jongen die al die tijd geleden naar Bagdad verhuisd was, al lang niet meer uitmaakte. Het was toch ver weg. Niemand snapte dat ik vuur spoot als ik praatte: ze voelden de hitte, maar bevatten niet dat ik in brand stond. Ik was koud als de nachtlucht, maar brandde als de zonsondergang, en ik was zo boos dat ik huilend naar de maan gilde 's avonds. Ze konden iedereen van me afnemen, het maakte me niet uit, maar niet hem. Niet de jongen met de sterren in zijn ogen.

Maar hij was weg, en ik gooide met het duister. Er was geen druppel die de emmer liet overlopen, dit was een oceaan die de wereld overnam. En niemand had het door, dat ik verdronk. En ik zei van 'ik sta in brand' en 'blus me' maar niemand kon het vuur doven want de jongen met de sterren in zijn ogen was niet meer.

Ik was de maanDove le storie prendono vita. Scoprilo ora