Toen ik wegliep

55 6 1
                                    

Het was een warme dag in mei toen ik besloot om weg te lopen. De vogels floten en de zon zou pas om tien uur 's avonds ondergaan. Mijn haar was rossig en statisch. Het zat in een slap knotje dat het liet lijken alsof mijn elastiekje een te strakke broek was en mijn haar de buik van mijn oom. Ik wist niet precies waarom ik ging. Ik denk dat ik weg wilde. Maar hoe kom je daar?
Ik fietste richting de horizon, en werd onderweg achtervolgd door een zwerm vogels die mijn honingzoete parfum aantrekkelijk vond. Het voelde goed om weg te lopen, al wist ik niet waar ik voor vluchte, of waar ik heen wilde. Het was niet de eerste keer dat ik weg fietste en al helemaal niet de eerste keer dat ik niet wist waar ik heen wilde gaan. Ik was het gewend. Zo komt het ook, dat ik het de normaalste zaak van de wereld vond om mijn fiets neer te gooien en midden op de stoep te gaan zitten om naar voorbijgangers te staren. Aangezien ik een roodharige vrouw was, volledig in het zwart gekleed op een willekeurige warme dag in mei, en met haar harige benen gekruisd op de stoep zat, staarden die voorbijgangers vaak terug. Dat vond ik wel leuk, volgens mij.
Ik begon me bijna te vervelen, en me weer veilig te voelen - wat dus betekende dat ik me moest verplaasten - toen een jongen met felblauw haar pal voor mijn neus over zijn eigen voeten struikelde. Dat vond ik wel lachwekkend, volgens mij. Ik had het niet zo op jongens met felblauw haar. Oké, je hebt felblauw haar, en je valt nu dus waarschijnlijk meer op dan de andere bleke jongens van jouw leeftijd. Cool. Zo komt het ook dat ik enkel glimlachte toen hij het vuil van zijn gebleekte spijkerbroek afklopte en de schaafwond op zijn knie bekeek.

Om dit verhaal te begrijpen, moet u weten dat ik heel traag van begrip ben. Dus het duurde even tot ik het doorhad: zijn houterige manier van lopen, alsof hij een hiphop danser was, zijn haar dat de kleur van de lucht had, maar de kleine golven haar die ooit krullen waren niet volledig maskert, de sigaret geklemd tussen zijn wijsvinger en middelvinger, net waar zijn nagelriem ophoudt en zijn vinger begint. Ik knipperde even met mijn ogen. De nachten rockmuziek, de Russische romans, de vlekkende mascara onder gezonken ogen en shit, de onhandigheid en de tranen die we lachten toen ik in het zwembad viel.
Ik denk dat we allemaal wel zo'n moment hebben gehad. Kleine momenten als dat moment, die warme dag in mei toen ik besloot weg te lopen. Ik knipperde opnieuw, maar kon zijn handen weer voelen. Hij had me niet gezien. Natuurlijk had hij me niet gezien. Hij keek nooit naar voorbijgangers op straat. Ik was me ineens verschrikkelijk bewust van wat we waren -
En van toen ik wegging. Ik ging studeren. Mezelf vinden in het buitenland. Of zo. Maar hoe ver ik ook ging, ik was nooit echt weg of gevonden. Nogsteeds niet. Dus hier ben ik. Ik schrijf een onsamenhangende brief naar niemand in het algemeen om vier uur 's nachts terwijl ik mijn hartslag in mijn keel voel kloppen.
Wat ik probeer te zeggen is dat we alles hadden. Ik had alles. Toen ik negen was, leerde ik dat de aarde rond is, en dat je 'dankuwel' moet zeggen als je een plakje worst krijgt van die vrouw in de supermarkt. En toch leerde ik nooit wat weg zijn is. En waarom je niet moet zoeken naar een zelf op een plek waar je niet hoort. En waarom al die tijdschriften reizen aanraden en waarom, ik misschien een keer had kunnen luisteren naar wat hij zei. 'Je vindt jezelf niet met wegrennen,' zei hij. 'Fuck dat,' zei ik dan. Maar schelden gaf me geen persoonlijkheid. Ik had alles, en met een menselijk ego als dat van mij, is alles nooit genoeg.

Ik was de maanWhere stories live. Discover now