Boterham met hagelslag

52 4 1
                                    

De jongen was klein. Hij stond altijd verscholen achter de groep kinderen, waardoor hij nog kleiner leek. Zijn huid was bleek en zijn neus werd omringd door zoveel sproetjes, dat zijn klasgenoten hem al snel 'boterham met hagelslag' gedoopt hadden. Als hij sprak, trilden zijn handen, maar dat weerhield hem er niet van om te praten.

Ik zag de jongen voor het eerst in een park naast het station van Utrecht. Hij zat bij een groep padvinders, die luid praatten en elkaar harde high-fives gaven. Ondanks dat hij klein en bleek was, viel de jongen op. Misschien omdat zijn ogen fel waren, of omdat hij ver genoeg van de groep zat om te laten zien dat hij er niet bij hoorde, maar dichtbij genoeg om alles te horen wat de kinderen zeiden.

De andere padvinders gooiden handjes gras naar de jongen en de jongen was niet boos. Toen er een grasspriet in zijn haar bleef hangen, gilde een meisje: 'nu ben je een beschimmelde boterham met hagelslag!' De jongen glimlachte, en schudde zijn hoofd. 'Jij was de bacterie, Mirte.'

Iedereen begon opgewonden te joelen, en riep: 'pik je die, Mirte?' De jongen lachte. Vast niet, dacht hij. Na een kwartiertje had Mirte vijf vriendinnen verzameld. 'Dus je geeft toe dat je een boterham bent?' zei ze, terwijl ze hem zelfvoldaan aankeek. De jongen zei niet van 'je lijkt je vader wel, met je vijf vriendinnen' of 'duurde dát een kwartier?', maar hij glimlachte, en sloot zijn ogen.

Als de jongen zijn ogen sloot, dan leek het net alsof hij de zee kon horen. Ik heb de jongen een hele dag achtervolgd, want ik herkende hem. Hij kende mij niet. Hij wist niet dat ik hem was, in een ver verleden.

In een goedkoop café mochten de padvinders cola halen. Er was geen plek meer aan de bruine tafel waar alle padvinders zaten, vond Mirte. De jongen vroeg niet of hij een stoel mocht aanschuiven. Heel even wierp hij een blik op Mirte's armband, waar in gouden letters 'Outcast' opstond. Ironisch, vond de jongen. Maar misschien is ze wel een outcast, bedacht hij zich toen. Misschien zijn ze wel allemaal outcasts. Outcasts van zijn gang, die zo elitair is, dat er maar één persoon in zat.

De enige plek die over was, was aan mijn tafel. 'Hoi,' zei ik tegen de jongen. De jongen stak zijn hand op. 'Patvinder?' vroeg ik. Hij knikte. 'Cool,' glimlachte ik. 'Ik wou dat ik daar technisch genoeg voor was.'
'Ik ook,' zei de jongen.

Lachend roerde ik in mijn espresso. De jongen lachte niet mee. 'Zeg,' zei de jongen toen. 'Wil jij misschien in mijn squad?' Ik keek hem even aan. 'Ik voel me vereerd,' zei ik. 'Wat is een squad?' De jongen wist het niet precies. 'Een groep vrienden, volgens mij,' legde hij uit. Ik vroeg wie er nog meer in zijn squad zaten. 'Ik,' zei de jongen. 'En jij.'

'Hé', zei ik toen. 'Wat wil je later worden?'
'Socrates. Of Teddybeer. Dan kan ik mezelf knuffelen als ik de zee mis.'
'De zee?'
'Ja. Daar is mijn moeder.'
'Waarom?'
'Vakantie. Mijn vader zegt dat ik haar ogen heb. Ik kan niet wachten tot ze terugkomt. Dan heb ik geen Teddybeer meer nodig en kan ik me volledig richten op Socrates zijn. En dan kan ze in onze squad.'
'Ja,' zei ik. 'Dan kan ze in onze squad.'

Mirte had deze keer één vriendin meegenomen. Een blond meisje, met lichtbruine ogen. Ze friemelde aan haar haren en verschool zich achter Mirte, waardoor ze nog kleiner leek dan ze was. 'Mogen wij in jouw squad?' vroeg Mirte. Ze was sarcastisch, dat merkte je aan alles, en keek steeds over haar schouder om zeker te weten dat de groep niets van haar grap miste. De jongen was niet boos, en hoewel zijn handen trilden, schaamde hij zich niet. 'Oké,' zei hij. 'Je mag er in als mijn moeder terugkomt.' 


Ik was de maanWhere stories live. Discover now