voor de dichter

41 5 1
                                    

Dit is voor de dichter

We beheersten de taal van de poëzie, spraken met een dubbele tong. We gebruikten symbolisme, metaforen: niets werd gezegd zoals het gehoord moest worden. Er zat een taalbarrière tussen wat we dachten en wat we zeiden. Er was sprake van vrije interpretatie, ook, denk ik, want we hadden ons eigen perspectief op de lege bladzijden in onze gesprekken: wat niet besproken werd, werd toch gezegd. We omcirkelden de nodige woorden, lieten anderen weg. Poëzie is tragisch, zoals wij waren, zoals wij eindigden.

Mijn papier bleef leeg. Maanden staarde ik naar witte blaadjes, die zich nooit vulden met woorden. Ik kon zijn brieven niet meer lezen, niet meer begrijpen. Ik kon niet antwoorden. Er ontstond een barrière tussen wat we wilden zeggen, wat we schreven, en wat we lazen. We dachten zo veel dat we door de bomen het bos niet meer konden zien. En het was dat bos, die natuur, dat ecosysteem in ons brein, dat we zo ambieerden; die jungle van gedachten hield ons in leven, en we konden het niet vertalen.

Het was nogal doelloos voor mij, op dat moment: het leven. Wanneer ik een brief kreeg, lachte ik niet meer. Ik huilde omdat ik wakker werd en de berichten las die ik zelf niet kon sturen. 'María,' schreef hij dan. 'Ik hoop je te zien, ondanks ons tijdverschil, zoals de zon op de maan wacht, en zij elkaar steeds mislopen.' Hij was te ver weg, zijn armen sloten zich niet om mijn schouders 's nachts. Hij zei dat ik bij hem was, in zijn hoofd. Dat het leven niets maar een simulatie was, net als gedachten, dus dat we bij elkaar waren in het leven in zijn hoofd. Hij zei dat dat genoeg was. En dus spendeerde ik jaren aan denken, aan fantaseren, aan het bedenken van situaties die nooit zouden voorkomen.

Die zomer werd ik verliefd op iemand die geen poëzie sprak. Hij kon niet verstaan wat ik zei als ik schreef over hoe de ijspegels van de winter de zomer weggedreven hebben en hoe het lijkt alsof het nooit meer warm werd. 'Het is lente,' zei hij dan. 'Je snapt het niet,' wilde ik dan zeggen. 'Ik bedoel niet echt de winter,' maar ik kon het niet uitleggen, kon niet eerlijk zijn, zoals hij dat was. Kon mezelf niet eens goed genoeg begrijpen om dat te doen. 'Mijn vertaalmachine is stuk,' wilde ik dan zeggen, zo van 'ik kan mijn gedachten niet omzetten in woorden.' Maar ik wist niet hoe.

Ik miste de jongen, toen ik naast de ander lag, want hoewel de jongen woonde in een land waar ik nooit geweest was en waa nooit naar toe zal gaan: zijn brieven en zijn berichten en zijn e-mails in de ochtend spraken meer dan alles dat de ander me van dichtbij kon geven. Het leek alsof de dichter dichterbij leefde dan de jongen die naast me lag. 'Ik hou van je,' zei hij dan in de ochtend en dan kon ik het niet terugzeggen, dus dwong ik mezelf te glimlachen en dan lachte ik met zo'n gebroken glimlach, die mijn gezicht in twee helften verdeelde.

Drie jaar later kreeg ik een brief en ik weet niet hoe de dichter aan mijn nieuwe adres kwam. 'Als ik mijn mond open, krijg ik er geen woorden uit, het is alsof ik mijn gedachten wens uit te blazen op mijn verjaardag, want misschien kan ik dan ooit praten, maar ik weet ook dat ik dan nooit iets zal zeggen.' Ik glimlachte toen ik het las en ik wilde antwoorden dat er geen barrière zo groot was als die tussen mij en iedereen die hij niet was, en dat de afstand minder groot was dan de afstand die ik dagelijks vanuit mijn brein naar mijn tong maak, maar ik denk dat de afstand tussen mijn hersenen en mijn mond groter was dan ik dacht, want ik kreeg nooit iets op papier, kon niets terugsturen. En de volgende ochtend werd ik weer wakker. Ik las weer berichten die ik niet verstuurd had kunnen hebben. 'Ik mis het,' zei ik hardop en mijn vriend had ontbijt voor me gemaakt. 'Koffie?' vroeg hij. 'Sorry, ik zet het morgen weer.' Ik forceerde zo'n gebroken glimlach. 'Dank je,' zei ik. 


Ik was de maanWhere stories live. Discover now