Hoofdstuk 20

5.6K 506 68
                                    

[a/n Minpunten van vandaag: ik ben ziek en ik moest net 17 km fietsen om één tas op te halen en ik verdwaalde. En ik heb echt geen idee wat ik in dit hoofdstuk moet gaan schrijven help! Hij wordt dus waarschijnlijk echt bagger, maar dat lezen jullie vanzelf wel :(
Pluspunten: vanavond is Wie Is De Mol en ik krijg over een paar maanden een neefje of een nichtje :D]

Ik begon op de deur te bonzen. "What the fuck haal me er uit!" schreeuwde ik.
Mijn gil werd weerkaatst tussen de grijze, betonnen muren van het kamertje. "Idioot!" riep ik kwaad. "maak die fucking deur open!"
Maar ik kreeg geen antwoord. Ik legde mijn oor op de deur, en luisterde of ik iets op de gang hoorde. Er was helemaal niets te horen. Geen voetstappen, geen ademhaling; niets. Ik kreunde en begon door het kamertje te ijsberen. Wie had dit kunnen doen? Welke sukkel zou zoiets doen? Alleen een enorme eikel zou het in zijn hoofd halen om me op te sluiten.
Ik likte over mijn kurkdroge lippen, en keek om me heen, opzoek naar iets wat me kon helpen. De kamer was leeg, op een klein potloodstompje en een radio na. Daar had ik niets aan. Voor de rest was er ook geen raam in het kamertje te vinden. Kwaad gaf ik een trap tegen de muur. Waarom moest mij dit overkomen?
Hopelijk kwam er straks een dokter of zo naar boven, die me hier uit kon halen. Maar de kans was klein; deze verdieping zag er ongebruikt en spookachtig uit. Niemand zou hier graag komen. Waarom wilde ik ook al weer de onderzoeker zijn, en hier heen gaan? Als ik nou gewoon niet zo dom was geweest...
Als, als, als. Als gras blauw was geweest, had de wereld er heel anders uit gezien. Maar gras is niet blauw, en ik zat hier nog steeds opgesloten. Tot mijn spijt.
Ik liet me op de grond vallen, en ging met mijn rug tegen de kille muur zitten. Als ik met mijn rug tegen een muur aan zat, kon niemand me van achteren aanvallen.
Kippenvel verspreidde zich over mijn armen, en ik wreef er met mijn handen overheen om ze warmer te maken. Het had niet heel veel zin, maar ik bleef er mee doorgaan tot ook mijn handen aan het tintelen waren.
Opeens voelde ik een trilling in mijn broekzak. Ik fronste en sprong toen overeind. Mijn mobiel! Waarom had ik daar niet eerder aan gedacht!? Met trillende vingers viste ik het ding er uit, en ik keek op het scherm.
"Batterij half vol: 50% resterend" stond er. Ik klikte het weg, en toetste 1-1-2 in. Met het elektronische apparaat tegen mijn oor gedrukt ijsbeerde ik door de kamer. Waar bleven de oh zo bekende tuutjes? Ik haalde mijn mobiel van mijn oor af, en keek naar het scherm. 'Geen signaal' stond er. Ik kreunde. Natuurlijk had ik geen verbinding.
Ik drukte op het uitknopje, maar deed hem gelijk weer aan om te kijken hoe laat het was. Half negen. Jemig. Het was al lang na etenstijd. Eten. Mijn maag knorde even, maar ik drukte het weg. Ik zou hier nog wel even zitten, dus ik kon beter niet aan eten denken.
Ik liet me weer op de ijskoude vloer zakken, en sloeg mijn armen om me heen. Zouden de anderen al hebben gemerkt dat ik weg ben?
Ik beet op de binnenkant van mijn wang om de tranen binnen te houden. Het voelde alsof ik weer in het klaslokaal zat met Mo, Stef, Drew en Adam. Mijn lichaam verstarde, en ik voelde hoe angst in mijn keel kroop. Wat als het Drew was die de deur dicht deed? Meteen kroop ik verder weg van de deur, totdat ik helemaal aan de andere kant van de kamer zat.
Drew, Drew, Drew, schalde er door mijn hoofd. Ik probeerde mezelf te kalmeren door te zeggen dat hij het niet kon zijn. Niemand kon uit de gevangenis komen. Niemand. Zelfs Drew niet.
Toch?
Fuck, wat als het Drew serieus was? Dat zou betekenen dat hij wist waar ik woonde, en-
"Adem," fluisterde ik opeens. Bloed pompte zich sneller door mijn aderen, en ik hoorde het door mijn oren suizen. "Fuck, Adem!"
Als Drew wist waar ik woonde, wist hij ook dat Adem mijn zoontje was, en misschien zelfs dat Adam bij me was langsgekomen. Bij die gedachte nam de paniek mijn lichaam over, en ik begon te trillen. Shit shit shit shit.
Ik sprong op en begon rond te lopen door het ijskoude, donkere kamertje. Maar als Adam bij Adem was, kon er niets gebeuren. Toch?
Ik plofte weer op de grond en realiseerde me dat ik niets kon doen zolang ik hier zat. Maar hoe kwam ik hier uit?
Vermoeid legde ik mijn hoofd in mijn handen. Dit had dus echt geen zin. Ik moest relaxed blijven. Niet in paniek raken. Ik dacht aan manieren hoe ik mezelf rustig zou kunnen maken, en ik kwam op twee opties: yoga en tellen. Yoga was al gelijk een no go, omdat ik niet wist hoe je moest yoga-en.
Dus ik begon te tellen.

Heel veel seconden later begon ik me verschrikkelijk te vervelen, en mijn gedachtes dwaalde weg naar eten. Mijn maag knorde en kromp in elkaar bij de gedachte aan eten. Hoe lang zat ik hier al? Ik keek op mijn mobieltje. Het was vijf voor twaalf, wat betekende dat ik hier al meer dan drie uur zat. Verdomme. Ik liet mijn hoofd op de grond vallen, en begon weer met wachten. Ik wachtte, en wachtte, en wachtte. Totdat ik bijna in slaap viel. Mijn oogleden werden zwaar, en vielen bijna dicht.
"Wakker blijven," mompelde ik tegen mezelf. Ik gaapte. "Wakker blijven."
En toen viel ik in een diepe slaap. Mijn dromen namen me mee naar werelden die niet bestonden, naar mensen die ik (niet) kende.
De slaap waarin ik was gezonken was zo diep, dat ik niet eens merkte hoe twee sterke armen zich om mijn lichaam sloten en me optilden.

[a/n ik zei het toch: dit hoofdstuk was bagger.
Hebben jullie nog liedjes die je aan dit boek doet denken? Lemme know x]

The Men On My Mind (deel2)Where stories live. Discover now