4) het goud van Alberich

35 6 0
                                    

Deel 2: Het Germaanse Rijk

Alberich greep naar het goud tussen zijn voeten, blinkend in het slib. Hij had bijna verwacht dat het goud weg zou zinken -zoals elke keer eerder- maar het bleef liggen.

Alberich liet zich op zijn knieën zakken en greep om zich heen in het slib. Er lag meer goud voor het rapen dan hij mogelijk kon bevatten. Alles stak hij vol. De zakken in zijn vest en jas, maar ook in zijn broekzakken en hij deed zelfs zijn schoenen uit om er goud in te kunnen steken.

Munten, halskettingen, diademen alles nam hij. Wat van ijzer was of brons gooide hij terug. Eerst het goud, voor de rest kwam hij later wel terug. Nu het eenmaal van hem is, kan niemand hem nog in de weg staan. Over de hele lengte van de Rijn is goud te rapen. Dit was slechts een kruimel van het hele brood.

De Rijndochters waren machteloos. Maar Vader Rijn ondernam wel actie.

Alberich merkte dat het water sneller leek te stromen. Het opgedwarrelde slib dat het zicht ontnam spoelde mee met de stroom. Hij wachtte even en zijn zintuigen probeerden te bevatten waar dit onbehagelijke gevoel vandaan kwam. Maar de roep van het goud was te groot.

Alberich besefte nu dat de stroming van de Rijn niet enkel harder geworden was, maar ook niet meer klopte. Er was geen stroomopwaarts of afwaarts meer. Langs alle richtingen had hij nu de stroom tegen.

De Rijn had zich tegen Alberich gekeerd. De stroming duwde Alberich steeds dichter naar de oever. Die laatste bleef echter zolang hij kon goud rapen.

Vader Rijn was echter nog niet klaar met Alberich. Het water stroomde nu zo hard langs alle kanten dat de dwerg zijn armen niet meer kon bewegen. En voor hij het wist werd Alberich omhoog getild. Hij bewoog zijn voeten, maar de bodem was onder hem niet meer te voelen. De Rijn heeft zich nooit eerder zo tegen een levend wezen verzet. Het water raasde zo hard van woede dat zelfs de goden het kunnen horen.

Voor de dwerg het goed en wel besefte brak zijn hoofd het wateroppervlak en niet veel later hield een arm van water hem in de lucht.

Het water raasde en Alberich kwam meters verder op de oever terecht. Zijn pijnlijke val deed het goud in zijn zakken rinkelen.

Snel kroop de dwerg overeind. Doodsbang zocht hij zijn buit terug bijeen en zonder schoenen aan zette hij het op een lopen, maar niet zonder waarschuwing.

"Ik kom terug Rijn! Het goud behoord vanaf nu mij toe!"

De arm van water was verdwenen. Maar het water bruiste nog en kookte zelfs bijna.

"Wodan, aanhoor het gevaar dat ons tegemoet komt. Alberich de dwerg heeft het Rijngoud gestolen!"

De wolken in de hemel kleurden van wit naar donker grijs tot zwart in geen oogopslag. De donkerte rolde over het landschap.

Na zijn waarschuwing aan de goden keerde de Rijn zich naar zijn eigen dochters, die met de tranen op de wangen waren achtergebleven op de bodem.

"Wat hebben jullie gedaan?!" bulderde het water.
"Alberich heeft ons bedrogen! Hij was sterker dan alle anderen die op uw goud gejaagd hebben!"

Het water kalmeerde echter. De zware stroming hield op.

"Vader Rijn?"
Maar er kwam geen enkele reactie.
"We hebben gefaald" huilde Woglinde.
"De enige taak die wij hadden" werd er gejammerd.

Wat er verder gebeurde met de Rijndochters weet niemand. Zijn ze verbannen naar alle uithoeken van de Rijn waar eenzaamheid hun straf is?

Bewaken ze wat overgebleven is van de schat? Zonder dat ze ooit nog een woord gesproken hebben?

Of zijn ze in stilte in de natuur verdwenen? Teruggekeerd naar de aarde, weg van het water? Terug naar het land van sagen en legenden?

Maar waarover de vele verhalen vertellers het over eens zijn, is dat ze hun gevaarlijke fout nooit vergeven hebben.1

1) Richard Wagner, Das Rheingold, "Der Ring des Nibelungen", 1868.

Lorelei (herschrijven)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu