Hoofdstuk 66

116 15 0
                                    

Noah

Buiten is het stil en verlaten. Een kille wind ruist over het veld. De wind lijkt het enige te zijn wat door de grenzen van het dorp heen weet te komen. Ondertussen houden ze ons opgesloten, op elkaar gepropt en aan elkaar uitgeleverd. Dit is de eerste keer sinds dat Emily is meegenomen dat ik alleen gelaten word. Eerst zat ik enkele dagen opgesloten, maar zelfs nadat ik een akkoord had gesloten met Myrthe en de rest van de hoofdcirkel, werd ik continu bewaakt. Blijkbaar hebben ze nu besloten dat het nutteloos is om iemand te bewaken als ze toch niet heel ver weg kunnen gaan.

De eenzaamheid voelt zowel prettig als dreigend. Eindelijk zijn er geen mensen meer die me op mijn nek zitten, geen oordelende blikken meer. Aan de andere kant heb ik geen idee of de moordende rollen van plan zijn om me mijn verraad betaalt te zetten. In principe heb ik hun namen niet prijsgegeven en waren ze veel te bang dat ik dat toch zou doen. Ondanks dat ben ik me er ook van bewust dat zij sneller mijn keel konden doorsnijden dan dat ik ook maar een van hun namen kon doorgeven, zeker als ik hier zo alleen liep. Mijn grootste voordeel is dat ik weet voor wie ik op moet passen, dat scheelt in ieder geval een hoop paranoia.

Terwijl mijn gedachten me continu terugvoeren naar dat moment dat Emily bijna stierf, voeren mijn voeten me op automatische piloot naar mijn huis. Ik loop langs de drukte op het plein alsof ik het niet eens opmerk, ik ben te moe voor allerlei gedoe. Het enige wat ik wil is thuis op mijn bed liggen, al weet ik dat ik sowieso niet zal kunnen slapen. Het lijstje met beelden die me achtervolgen in mijn dromen wordt steeds langer en ergens ben ik bang dat Emily in de volgende nachtmerrie zal voorkomen.

Donkere wolken pakken zich boven me samen in de lucht. Er is storm op komst, zoveel is duidelijk. Voor me bewegen de rookfiguren in de muur. Soms lijken ze gezichten te vormen: Tijmen, Erin, Hayley, George en Emily. De gezichten worden afgewisseld door handen, die me lijken te gebaren hen te volgen. Aarzelend steek ik mijn hand uit naar de muur. Een hand in de schaduwfiguren doet mijn bewegingen na. Langzaam komen mijn hand en die in de muur dichterbij elkaar tot ik mijn vingers op het koele oppervlak leg, dan is de hand verdwenen en beweegt de rook weer in onsamenhangende figuren. Dan voel ik een hand op mijn schouder. Mijn hart racet in mijn keel. De hand voelt koud, een kou die door mijn shirt heen dringt en doorgaat tot diep in mijn botten. Zonder me te hoeven omdraaien weet ik wie er achter me staat. Ik voel hoe de persoon dichterbij komt, tot vlakbij mijn oor.

'Dankzij jou ben ik nu dood', klinkt er een fluistering vlak naast, zacht als de wind en toch met een hevige impact. De woorden gaan als een rilling door me heen. 'Draai je om. Of ben je te bang de waarheid onder ogen te komen?'

Dan draai ik me om. Het is Emily, al is ze niet zoals ik me haar herinner. De echte Emily had altijd vol levensenergie geleken, hoopvol en vergevingsgezind. Deze versie is echter lijkbleek en met lege, dode ogen. Ze draagt hetzelfde als dat ze droeg toen ik haar neerschoot. Het is nog steeds nat van het bloed.

'Je bent niet echt. In het echt leef je nog', blijf ik herhalen. Ik probeer haar niet aan te kijken, maar kijk naar haar laarzen, al stellen de bloedvlekken daarop me ook niet bepaald gerust. Ik weet niet wie ik probeer te overtuigen, mezelf of haar. Dit is allemaal een vreselijke droom, het enige wat ik moet doen is wakker worden.

'Alsof de realiteit veel beter is', antwoordt Emily alsof ze mijn gedachten heeft gelezen. In plaats van antwoord te geven, knijp ik mezelf in mijn arm, maar dat lijkt niet te helpen. Emily komt langzaam dichterbij en ik deins achteruit.

'Ik dacht dat je me leuk vond?' De grijns op haar gezicht had iets duisters. Dan pas zie ik het pistool in haar handen, mijn pistool, het pistool waaruit de kogel is gekomen die haar neergeschoten heeft. De boodschap is duidelijk: ze is hier om wraak te nemen. Langzaam deins ik achteruit, al ben ik niet bang voor het pistool. De dood is niet iets wat ik vrees. Het is vooral haar blik en het feit dat zij degene is die het pistool vasthoudt dat me angst aanjaagt.

'Je bent zo bang voor me. Grappig, want ik ben niet hetgeen waar je bang voor moet zijn.' Met mijn rug raak ik de muur, hij drukt koel tegen mijn rug. Zo moet Emily zich die dag ook gevoeld hebben: ingesloten en gevangen.

'Waar moet ik dan wel bang voor zijn?' Ze blijft staan, enkele centimeters van me verwijderd, te dichtbij om het pistool te gebruiken en toch niet minder bedreigend.

'De waarheid, het besef dat alles wat je nu overkomt je verdiende loon is.' Haar woorden doen me bijna letterlijk pijn.

'Nee! Alles wat ik deed, deed ik omdat ik dacht dat dat het beste was!' In een impuls duw ik haar naar achteren. Ze valt op de grond en het pistool glijdt een eind verder over het gras. Emily blijft bewegingloos op de grond liggen. Zonder het te hoeven controleren weet ik dat ze dood is, als ze dat voor de val niet al was. Vers bloed stroomt over het gras uit een wond op haar hoofd.

Plotseling staan Tijmen, Erin, Hayley en George om me heen, allemaal zagen ze er hetzelfde uit als dat ze gedaan hadden toen ze stierven.

'Het is jouw schuld', fluistert George. Hij was de tweede persoon die ik vermoord heb. Hayley is de eerste geweest, maar haar dood was simpel, in tegenstelling tot die van George. George was wakker geweest. Hij had me gesmeekt hem te laten leven, zodat hij ooit zijn jongere broertjes waar terug zou kunnen zijn. Maar mijn taak was om geen genade te tonen. Ik had hem een zo pijnloos mogelijke dood gegeven, dat was alles wat ik kon doen. Toch was hij altijd het zwaarste geweest, op misschien Tijmen na. Hij was een vriend voordat hij stierf, maar hij sliep tenminste. Erin was ook zwaar, al ging dat heel anders. Die dag was ik niet alleen geweest. De moordende rollen twijfelden des tijds al of ik de opdracht wel zou uitvoeren, dus stuurden ze Mason met me mee. Hij was degene die het mes in haar had gestoken, maar ze had mij aangekeken toen ze stierf. Smekend, maar zonder iets te zeggen, ze wist dat het geen nut had en stierf liever eerzaam. Ze komen allemaal dichterbij. In mijn hand voel ik het pistool, al heb ik geen idee wanneer ik die opgeraapt heb. Mijn handen trillen terwijl ik het pistool ophef, al is het niet ik die de controle heeft. Mijn hand lijkt een eigen wil te hebben en hoeveel ik ook protesteer, hij blijft omhoog gaan. Zonder dat ik iets kan doen richt het pistool op George.

'Vlucht, ik kan niets doen!', schreeuw ik tegen hem. Zelfs terwijl hij dood is, wil ik hem niet opnieuw moeten neerschieten. George maakt echter geen aanstalten om weg te gaan. In plaats daarvan lijkt hij zelfs iets dichterbij te komen.

'Hij beweert de controle niet te hebben.' Nog steeds klinkt zijn stem alsnog hij fluistert, maar dit keer is het harder, zodat de anderen hem kunnen horen. Mijn vinger reikt ongewild naar de trigger, het koele metaal onder mijn zwetende vingers. Als ik alleen het pistool zou kunnen laten vallen... Mijn hand laat het niet toe. George grijnst duister, alsof dit zijn plan is. Wat is er gaande? Waarom kan ik mijn eigen hand niet besturen? Waarom wil hij dood? Net als ik de trigger onder mijn vingertop voel, verplaatst mijn hand zich opnieuw. Het voelt vreemd om geen controle te hebben over de bewegingen. Ook mijn andere hand kan ik niet bewegen, ik kan alleen staan en toekijken terwijl mijn handen hun eigen wil volgen. Zou dit het werk van AI zijn, zijn ze in staat mensen hun hoofd binnen te dringen. Mijn hand arm buigt zich, dan voel ik de loop tegen mijn eigen slaap.

'Uiteindelijk betaalt iedereen de prijs voor zijn daden.' Dit keer is het Emily die spreekt, al klinkt haar stem lang niet meer als de Emily die ik kende. Haar woorden doen me de waarheid pas realiseren: ik zal sterven. Ik zal doodgaan door mijn eigen hand, dezelfde hand die hen ook gedood heeft. Direct of indirect. Gewild of ongewild. Ik ben verantwoordelijk voor hun dood, zelfs als het niet mijn bedoeling was. Op dat moment klinkt er klik vlak boven mijn oor, vlak voordat alles zich in de duisternis hult.

Hijgend word ik wakker, verstrikt in dekens lig ik op de grond te spartelen, blijkbaar ben ik uit bed gevallen. Mijn hart bonkt in mijn keel. Het was maar een droom, herhaal ik tegen mezelf, al weet ik niet of dat het minder angstaanjagend maakt. Nachtmerries heb ik wel, maar dit is nieuw. Het had zo levendig gevoeld, zo echt. En het einde... Ik was gestorven in mijn droom. Het had zelfs pijn gedaan en dat doet het nu nog steeds. Terwijl ik ga zitten, voel ik aan mijn slapen. Nat. Als ik mijn hand weghaal voel ik het op mijn vingers: bloed. De droom kan niet echt zijn geweest. Ik moet mijn hoofd hebben gestoten toen ik uit bed viel. Toch kan ik het onbehagelijk gevoel niet van me af schudden, het gevoel dat het meer was dan een droom, namelijk een boodschap.


Untold Tales (Nederlands)Where stories live. Discover now