Hoofdstuk 50

101 18 0
                                    

De tas bonkt met iedere stap die ik zet tegen mijn been. Daarbij doet mijn schouder pijn door het gewicht. Mijn gedachten zijn daar echter totaal niet op gefocust. Op mijn hoede speur ik het pad voor me af om in de gaten te houden dat ik niemand tegenkom. Ik hoor hier helemaal niet te zijn en ik heb ook geen verklaring waarom ik er wel ben. De zon begint al te zakken. Als ik niet opschiet moet ik deze klus ook nog in het donker afhandelen. Ik begin harder te lopen, met het risico dat iemand die me ziet iets zal vermoeden, maar dat risico moet ik maar nemen. Een ding zit me wel mee: behalve de hoofdcirkel en ik weet niemand dat Thomas hierheen verplaatst is en niemand weet dat ik het weet. Mijn gedachten gaan terug naar dat moment.

Mijn rug drukt tegen de onderkant van het veel te lage bankje waar ik onder lig. Ik had alleen Thomas nog willen spreken tot hij werd gevangengenomen, maar ik was al te laat geweest. Toen ik naar de plaats ging waar hij opgesloten hoort te zijn, was hij daar niet en ook de hoofdcirkel wilde me niet te woord staan over waar hij was. Zo kwam het dat ik, voornamelijk per ongeluk, in de positie terecht kwam dat ik hier lag, hen afluisterend. Niemand lijkt te begrijpen dat hier iets fout gaat en dat hij er meer van weet. Hij weet niet alleen meer over mij, maar ook over de AI.

'Thomas is verplaatst, zodat de andere moordende rollen niet weten waar hij zit', kondigt Myrthe aan. Dat had ik zelf ook al bedacht, maar waarheen?

'Denk je dat hij ook een AI is?', hoor ik Merina vragen.

'Ik denk niet dat alle moordende rollen AI zijn, anders zouden alle andere executies, die ook veel bewijs hadden, allemaal onschuldigen blijken', antwoord Myrthe ferm. In haar stem klinkt duidelijk door dat ze het daar niet over wil hebben.

'Gaan we nieuwe leden zoeken ter vervanging?' Ik herken de stem van deze jongen niet.

'Het dorp wordt kleiner, dus ik denk niet dat dat echt nodig zal zijn', reageert Donna. Blijkbaar doet ze gewoon altijd alsof ze de leider is en niet alleen als ik in de buurt ben. 'Wat moeten we met Emily?' Van schrik stoot ik bijna mijn hoofd, maar gelukkig lijkt niemand het te merken.

'Emily? Wat zouden we met haar moeten?', vraagt een jongen verbaasd.

'Thomas heeft Lynn ontmaskerd. Een moordende rol zou dat niet doen, hij is dus onschuldig, maar Emily wilde hem erin luizen. Misschien is ze toch niet betrouwbaar. Ik zeg het je, dat hele geheugenverlies is een act.' Donna klinkt nog steeds zeer overtuigd van haar idee en met een schok besef ik me dat het heel overtuigend klinkt. Het is eigenlijk logisch, al is het niet waar. Toch blijft er een gedachten knagen: wat als ze wel gelijk hebben over Thomas? Wat als er toch een andere verklaring is? Ik moet met hem praten.

Zo ben ik hier terecht gekomen. Aan het einde van hun discussie noemde Myrthe dat Thomas was vastgezet in een verlaten hut aan de rand van het bos vlakbij de muur die het dorp afsluit. Er is slechts een pad die die kant op leidt, dus moeilijk is het niet om het te vinden. Het hutje voor me blijkt niet alleen verlaten, maar ook slecht onderhouden. Ooit zat er waarschijnlijk glas in de ramen, maar nu zijn ze dichtgetimmerd met hout. Het dak ziet er niet al te waterdicht uit. Al met al ziet het er niet erg uitnodigend uit, erger nog er lijkt niet eens een ingang te zijn behalve de deur die sowieso op slot zit. Ik loop een rondje om het huis en vindt aan de achterkant een klein raam op de eerste verdieping. Er zit geen glas meer in, maar wel tralies. Ik krijg het idee dat dit niet zo'n geïmproviseerde gevangenis is als Myrthe iedereen wil laten denken, volgens mij is dit gebouw wel degelijk bedoeld als gevangenis.

Het gewicht van mijn tas lijkt nog zwaarder tegen me aan te drukken als ik me besef wat me nu te doen staat. Er zullen enkele regels overtreden moeten worden, maar er zit niets anders op. Het raam aan de achterkant zit te hoog om naartoe te springen, maar er is vast een andere manier om het te bereiken. Ik loop terug naar de voorkant van het huisje. Net zoals de andere huizen heeft dit huis aan de voorkant een veranda. Zonder al te veel moeite klim ik op het hek van de veranda. Het wordt lastiger zodra ik probeer vanaf daar op het dak boven de veranda te klimmen. Mijn tas probeert me omlaag te trekken, dus die gooi ik alvast op het dak. Daarna klauter ik er zelf behoedzaam achteraan. Ik ben ongeveer ter hoogte van de eerste verdieping, maar ik ben aan de verkeerde kant van het gebouw. Vanaf hier heb ik uitzicht op het bos aan de ene kant en een leeg veld aan de andere kant. Verderop zie ik het dorp. Als er ook maar iemand toevallig uit zijn raam deze kant op kijkt, is de kans groot dat ze mijn gestalte zullen zien, dus ik moet haast maken. Ik gooi mijn tas weer over mijn schouder en klim verder het dak op. Diverse dakpannen lijken los te zitten, dus ik moet goed opletten waar ik mijn voet neerzet. Dan zet ik mijn voet neer op een zwakker deel. Het hout eronder is te broos en stort ineen. Met een gil val ik. Mijn voet blijft haken in het gat en met mijn handen grijp ik haastig het eerste waar ik bij kan. Ternauwernood weet ik mezelf vast te houden aan een paar beter vastzittende dakpannen. Voorzichtig trek ik mijn voet weer uit het gat en kleuter ik verder naar de nok van het dak. Nu komt de echte uitdaging. Uit mijn tas haal ik een touw wat ik vastknoop aan een uitstekende punt. Hopelijk zit het goed genoeg vast dat het mij houdt. Vervolgens bind ik mezelf vast aan het andere uiterste van het touw. Als het goed is zou het lang genoeg moeten zijn. Ik gooi mijn tas weer over mijn schouder. Dan laat ik me voorzichtig naar beneden zakken van het schuine dak. Het ruwe touw glijdt door mijn handen. Op de rand blijf ik staan. Het raam is nog ongeveer een halve meter lager, maar ik heb nog meer touw over. Zo voorzichtig mogelijk laat ik me van de rand van het dak zakken. Mijn handen houdt ik strak om het touw geklemd zodat ik niet te ver naar beneden zak. Het voelt vreemd om geen grond meer onder mijn voeten te voelen en ik voel het touw strak onder mijn ribben drukken. Als ik naar beneden kijk, valt het me eigenlijk mee hoe hoog ik zit . Ik ben nu ter hoogte van het raam. Een hand klem ik steviger om het touw en met mijn andere hand grijp ik de tralies beet. Zo goed als ik kan trek ik mezelf naar het raam tot ik dichtbij genoeg ben om mijn benen over de rand te zwaaien. Dan laat ik ook mijn andere hand los en pak ik haal ik onhandig een kleine zaag uit mijn tas. Ik had al gedacht dat die van pas zou komen. Het zagen blijkt alleen niet nodig. Zodra ik de tralies vastpak vallen ze er al bijna uit. De nutteloze tralies gooi ik naar binnen, gevolgd door mijn tas. Daarna laat ik ook mezelf van de vensterbank afglijden. De half verrotte vloer kraakt als ik er met een zachte bonk op neerkom. Zodra ik weer veilig sta haal ik het touw los die ik bij de vensterbank laat hangen. Dan kijk ik de ruimte rond.

De ruimte is afgezien van een paar lege kratten en tonnen volkomen leeg. Daarbij zit alles onder een dikke laag stof alsof hier al maanden geen mensen zijn geweest. Wel is er een trap naar een lagere verdieping. Op mijn hoede sluip ik de trap af. Hoewel ik hier speciaal voor Thomas kom, moet ik erop voorbereid zijn dat hij niet met mij wil praten. Hij zit hier immers dankzij mij al vier dagen vast.

De benedenverdieping lijkt op de bovenverdieping, al staan hier iets meer meubels. Alles heeft hier echter ook die stoffige, dode, grijze kleur. Hier beneden staan een bed, een wc en een kast, waarschijnlijk gevuld met voedsel. Verder is er helemaal niets. Daarbij is het hier schemerig en muf, nog erger dan boven. Daar was er tenminste het licht van het raam.

In de hoek zit Thomas, hij zit met zijn rug naar me toe op de grond. Ik kan niet zien wat hij doet, maar er klinken krassende geluiden vanaf waar hij zit. Hij lijkt totaal niet in de gaten te hebben dat er iemand aanwezig is.

'Thomas', fluister ik. Meteen kijkt hij om. Zijn gezicht begint te stralen zodra hij mij ziet. Deze reactie had ik niet verwacht. Hij komt meteen overeind en komt naar me toe. Even lijkt het erop alsof hij me wil omhelzen, maar dan lijkt hij zich te bedenken.

'Ik wist wel dat je zou komen.'

'Hoezo wist je dat zo zeker?' Ik kan het idee dat hij een moordende rol is nog niet van me afschudden. Eerst wil ik een logische verklaring horen over wat die herinnering betekent.

'Je bent altijd al veel te nieuwsgierig geweest.' Zijn ogen fonkelen terwijl hij dat zegt, maar ik blijf op mijn hoede.

'Waarom beweerde je dat die herinnering niet klopte?'

'Ah ja. Ik zei niet dat hij niet klopte, alleen dat hij vervormt is geraakt doordat de aanval. Daardoor mis je de puzzelstukken om te begrijpen waar we het toen echt over hadden zeg maar. Ik heb expres niet gezegd dat het niet klopte.' Fronsend kijk ik de kamer rond. Ik kan zijn blijheid om mij te zien niet verdragen. Ik ben degene door wie hij hier opgesloten zit. Waarom is hij zo blij om me te zien? Dankzij mijn verklaring zijn al zijn vrienden ervan overtuigd dat hij slecht is. Niemand was het zelfs met me eens geweest dat ik hierheen wilde om met hem te praten!


Untold Tales (Nederlands)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu