Na nog een hele tijd begin ik me voorstellingen te maken van dat die vrouw weer terug zou komen. Zou ze me vrijlaten, me eindelijk antwoorden geven of me gewoon terug in slaap brengen? Wat willen ze hier eigenlijk met me? Blijkbaar ben ik belangrijk voor hen, anders zouden ze me niet gered hebben. Ik heb het idee dat ik nergens meer zeker van kan zijn. Van mijn verleden weet ik niets meer, ik heb geen zekerheid over waar ik ben of waarom en bovenal weet ik niet eens wat ik precies ben, of ik eigenlijk wel menselijk ben.

Eindelijk is er na nog vele minuten een verandering. Langzaam gaat de deurklink omlaag waarna de deur in stilte openzwaait. De man die binnenkomt is jonger dan de vrouw, hij is hooguit rond de 25. Hij heeft kort zwart haar en een olijfkleurige huid, hij oogt een stuk vriendelijker dan de vrouw. In zijn handen houdt een klembord en ik zie hoe zijn vingers die strak omklemmen, alsof hij gespannen is. Desondanks kan ik niets van die spanning in zijn ogen herkennen. Die staan neutraal, tot misschien zelfs verveeld. Is het langsgaan bij opgesloten "patiënten" een standaard dagtaak hier? Hoeveel meer mensen houden ze gevangen?

'Goed dat je wakker bent.' Zijn Britse accent klinkt sterk door in zijn woorden. De vrouw had geen accent gehad, dus ik weet niet of dit betekent dat ik in Groot-Brittannië ben of dat deze man toevallig Brits is.

'Ik had eerder wakker kunnen zijn als jullie me niet continu weer in slaap brachten', merk ik op. De man glimlacht, al word ik er niet helemaal wijs uit of het gemeend is.

'We moesten wel als voorzorgsmaatregel.' Natuurlijk moesten ze dat, ik geloof er helemaal niets van. Desalniettemin knik ik begripvol, het heeft geen zin om erover te discussiëren.

'Waarom hebben jullie me gered?' Die vraag heb ik eerder ook al aan de vrouw gesteld, maar toen had ik geen nuttig antwoord gekregen. Deze man lijkt in ieder geval iets meer bereid om mijn vragen te beantwoorden.

'We wilden niet dat je stierf. Je kon ons nog van pas komen.' Het valt me op dat hij het allemaal in verleden tijd zegt. Betekent dat dat ze me nu niet persé meer nodig hebben? Wat hebben ze dan gedaan tussen dat ze me gered hebben en nu?

'Waarvoor hebben jullie me nodig?' De man kijkt me even aan en glimlacht opnieuw.

'Precies zoals we ook al in het dorp zagen, je bent erg nieuwsgierig.' Hij tikt iets in op zijn klembord. Het valt me nu pas op dat het geen echt klembord is, maar een touchscreen. De bazen weten dus inderdaad wat er in het dorp gebeurd, zelfs terwijl ik geen enkele camera daar heb gezien. Klaarblijkelijk houden ze op een andere manier in de gaten. 'Jij was tot een moordende rol benoemd en toch heb je geen moorden gepleegd. Zelfs toen de moordende rollen een van je beste vrienden bedreigden, wilden je ze alsnog niet dood laten gaan. Jouw gedragspatroon is volstrekt uniek.' Zijn niet alles gedragspatronen uniek, bedenk ik me, maar ik zeg het niet hardop. 'Mensen hun gedragingen lijken zoveel op elkaar meestal. Jullie zijn als kuddedieren.' Hij zei jullie, realiseer ik me. Hij is zelf geen mens. Nu pas begrijp ik waarom er geen emotie in zijn blik te zien te zien was, hij is een AI. Hij lacht als hij mijn realisatie op mijn gezicht ziet. 'Ik had verwacht dat je het eerder door zou hebben. Ik ben niet eens zo geavanceerde type als dat er door jullie miezerige stad heen lopen.' De man, of AI, lijkt geen aanstalten te maken om me aan te vallen of iets dergelijks, toch omklemmen mijn vingers gespannen de stang van het bed. Als hij zich bedenkt kan ik geen kant op. De man blokkeert de enige uitgang.

'Wat zijn jullie met het dorp van plan?' Mijn stem klinkt paniekerig en ik doe mijn best weer enigszins te kalmeren. Ze hebben me net gered, ze zullen me niets aandoen, dat ze geen mensen zijn verandert daar niets aan. Hoe hard ik me daar ook van probeer te overtuigen. Het feit dat ze geen mensen zijn verandert toch iets: ik kan er niet van uit gaan dat ze menselijke medeleven hebben. Achter de man doemt plots een ander persoon op in de deuropening. Het is de vrouw van de vorige keer dat ik ontwaakte. Ze grijnst als ze mijn blik ziet. De koude, bijna metaalachtige handen. Ook zij moet een AI zijn. De man had wel gelijk gehad: in het dorp waren ze veel beter vermomt. Dan zie ik het ding in de vrouw haar handen: een nieuwe spuit. Nee, ik ga niet weer terug naar de duisternis. Ik moet wakker blijven. Zo hard als ik kan geef ik de man een trap. Verrast deinst hij achteruit en knalt tegen de vrouw aan. In de verwarring probeer ik langs hen heen te glippen naar de gang. De gang is lang en wit, ik heb geen idee waar de uitgang is. Voordat ik überhaupt een kant op kan rennen, grijpt iemand me bij de achterkant van mijn trui. De halsopening wordt ruw naar achteren getrokken en ik krijg amper lucht. Ik heb geen andere optie dan te worden meegesleurd, terug de kamer in. De vrouw smijt me praktisch tegen het bed. Een witte hete pijn verspreidt zich door mijn rug en ik zak op de grond. De man en de vrouw buigen beiden over me heen. Ik probeer ze te trappen, te slaan, maar niets lijkt hen echt pijn te doen. De spuit komt dichterbij, maar ik sla hem uit haar handen. Dat levert me een klap op in mijn gezicht van de man. Mijn beeld wordt even onscherp en ik zie zwarte vlekken. Op handen en knieën probeer ik weg te kruipen. Iemand trapt me terug, vol in mijn maag. Een tweede klap volgt. En dan nog een en nog een. Het blijft maar doorgaan.

'Dit is de straf als je probeert weg te lopen', sist ze man. Half bewusteloos voel ik nog net de spuit in mijn arm, die nog amper nodig is, voordat de duisternis voor de zoveelste keer bezit van me neemt.


Untold Tales (Nederlands)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu