Mijn verstopplaats achter de boomstam is geen goede plaats. De voetstappen komen dichterbij en diegene kan me ieder moment zien. Ik hou mijn adem in, al heb ik het gevoel dat mijn hart duidelijk te horen is. Plotseling voel ik een koude hand op mijn schouder. Er glipt een hoog kreetje uit mijn keel. Ik probeer weg te krabbelen, maar het lukt niet echt.
'Rustig maar, ik ben het maar', zegt Thomas geruststellend. Als ik opkijk zie ik Thomas donkere ogen.
'Ik schrok me rot', fluister ik, al weet ik niet helemaal waarom ik fluister. Hij gaat ondertussen naast me zitten, op de grond, tussen de bladeren. Hij leunt met zijn rug tegen de omgevallen boom zoals ik.
'Als ik een moordende rol was geweest, denk ik niet dat je het overleefd zou hebben', fluistert hij terug. Zijn toon is plagerig.
'Gelukkig maar dat je dat niet bent.' Thomas grijnst. 'Maar waarvoor moest ik hierheen komen?' Hoewel ik eigenlijk het antwoord al weet , durf ik er toch niet op te hopen.
'Ik heb hem open.' Hoewel hij nog steeds fluistert is zijn enthousiasme duidelijk hoorbaar.
'Echt?' Ook ik fluister nog steeds. Het is alsof het zo een geheim is dat we samen delen. Een geheim waar alleen wij van weten.
'Ik word ook gewoon niet geloofd', zegt hij lachend. Hij vergeet dat we aan het fluisteren waren.
'Jawel hoor. Ik wilde gewoon zeker weten dat ik niet droom.' Ik lach en fluister nu ook niet meer.
'Voordat ik het aan je laat zien wil ik wel een bedankje hoor.' Hij klinkt plagend. Zonder aarzeling sla ik mijn armen om zijn nek en omhels hem. Hij lijkt even te schrikken, maar ontspant zich dan weer. Mijn wang rust op zijn schouder en ik voel het ruwe materiaal van zijn jas op mijn huid.
'Heel erg bedankt', fluister ik in zijn oor. Dan laat ik hem weer los, hoe graag ik hem ook langer vast had willen houden. Hij lijkt een beetje overrompeld, maar glimlacht wel. We kijken elkaar even aan. Zijn blik zit tussen bestraffend en verlangend naar meer in. Hij wendt als eerste zijn blik af. Hij haalt het medaillon uit de zak van zijn jas. Het ziet er nog hetzelfde uit als de laatste keer dat ik het heb gezien. Wel lijkt hij opgepoetst. Hij glanst nu helder in het zonlicht.
Voorzichtig pak ik het medaillon aan. Het voelt warm en mijn vingers raken even die van Thomas.
'Maak open dan', spoort hij me aan. 'Ik heb ook nog niet gekeken.'
'Niet eens gespiekt?' Hij schudt zijn hoofd. Ik kijk nog eens naar het hartje in mijn hand. Het valt me nu op dat de schakel waarmee hij dichtzat half open is. Zo moet Thomas hem hebben open gekregen. Ik druk mijn nagel in de spleet tussen de twee zijden en klik het medaillon open. Het gaat verrassend makkelijk.
De binnenkant heeft dezelfde gouden kleur als de buitenkant, maar dan nog glanzender. Er zit niets in. Volkomen leeg. De helften drukken als het medaillon dicht is op elkaar. Er is dus niet eens ruimte om er iets in te stoppen. Al die dagen had ik mijn hoop op het medaillon gevestigd. De inhoud zou ons verder helpen. Het zou een aanwijzing bevatten of iets waarmee ik mijn geheugen terug kan krijgen. Maar er zit niets in. Het was valse hoop. Ik voel de drang om het medaillon weg te gooien en een deel van mijn frustratie kwijt te kunnen. We hebben er niets aan. Het medaillon is nutteloos. Ik wil het al weggooien, maar Thomas houdt me tegen.
'Het kan niet leeg zijn', mompelt hij, terwijl hij het medaillon van me overpakt.
'Toch is het zo.' Ik ben er nog steeds zeker van dat het medaillon daar niet toevallig lag. Het moet hier, bij mijn plaats van mijn aanval, zijn neergelegd zodat ik het zou vinden, daar ben ik van overtuigd. Door wie weet ik niet. Misschien door mezelf voor de aanval, door de bazen of door iemand anders. Het moet iets betekenen. Maar waarom zit er niets in?
'Kijk dit', zegt Thomas ineens. Hij heeft de binnenkant van het hartje losgehaald. Er zit een dubbele bodem in. Daaronder zit wel iets, een klein vierkant briefje. In kleine letters staat er iets op geschreven. Voorzichtig, bang dat ik het kapot maak, haal ik het briefje eruit.
'Wat er ook gebeurd...', luidt de tekst. Het handschrift komt me bekend voor, maar ik kan even niet plaatsen waarvan. Ik draai het papiertje om, dit kan niet alles zijn.
Op de achterkant staat een foto, al is dit waarschijnlijk de voorkant. Op de foto staan Thomas en ik. Hij heeft op de foto zijn arm om mijn middel geslagen.
We zijn in het bos. Ik lig op de omgevallen boom met mijn hoofd op Thomas' schoot. Afwezig streelt hij met zijn hand door mijn haar. Ik zie de zon tussen de groene bladeren schitteren.
'Ik ben het zat om me hier te verstoppen', zeg ik. Ik klink vermoeid.
'We hebben geen keus. Als de moordende rollen erachter komen...' Hij maakt zijn zin niet af, maar kijkt in plaats daarvan voor zicht uit.
'Ik weet het', zucht ik.
'Ik weiger ook maar iets te doen wat jou in gevaar kan brengen. Als het zover is moet je mij laten vermoorden. Executies hoeven geen pijnlijke dood te zijn.' Ik kom met een ruk overeind als hij dacht zegt. Ik draai me naar hem om en sla mijn armen over elkaar.
'Dat weiger ik. Ik kan niet zonder jou. We moeten gewoon een manier vinden om samen te overleven.' Mijn stem klinkt ferm, vastbesloten.
'Maar als die er niet is...', begint hij, maar ik onderbreek hem. Ik wil het niet horen.
'Je geeft de hoop niet op toch?' Ik kijk hem aan. Er is aarzeling te zien in zijn ogen.
'Natuurlijk niet. Ik wil alleen zeggen dat, mocht er iets gebeuren, jij degene moet zijn die overleeft.'
'Daar wil ik niet aan denken', fluister ik. Ik voel tranen opwellen, maar ik knipper ze verwoed weg.
'Niet huilen. Het komt allemaal goed', zegt hij zacht. Dan buigt hij naar voren. Zijn lippen raken zachtjes de mijne.
Met een schok kom ik terug in het heden. Ik heb het medaillon en het fotootje op de grond laten vallen. Het kost me moeite om wijs te worden uit wat die herinnering betekent. Thomas en ik hadden iets, in het geheim. Ik weet al niet eens hoe ik daarop moet reageren. Maar andere dingen zitten me meer dwars. "We moeten een manier vinden om samen te overleven." Thomas en ik hadden niet aan dezelfde kant gestaan... Maar hij wilde me wel beschermen. Als er iets fout ging, moest ik hem laten executeren. Het kost me even om alle puzzelstukjes met elkaar te verbinden. Executies waren voor de moordende rollen bedoeld. Ik was geen moordende rol. Maar als we niet aan dezelfde kant stonden, betekende dat dat Thomas een moordende rol is. En het feit dat ik ben aangevallen betekent dat het hem niet gelukt is me te beschermen... Of dat ik niet langer nodig was. Wat als hij al die tijd van plan was geweest om me te verraden? Ik was erachter gekomen wat hij was en hij had me gemanipuleerd zodat ik niets vertelde. Maar toen het risico te groot werd, moest hij me toch maar vermoorden. Dat ging alleen fout, dus nu houdt hij me in de gaten om te checken of ik geen gevaar meer ben en zodra dat wel zo is, staat hij klaar om me om te brengen. Daarom wilde hij me niet alles vertellen, hij was bang dat ik mijn geheugen terugkreeg.
Een ander deel van mij zoekt alleen nog steeds een manier om in Thomas' onschuld te geloven. Misschien was het feit dat ik niet echt ben doodgegaan wel opzet en deed hij dat om me te beschermen. In dat idee verbergt hij dingen voor me zodat ik geen echt doelwit ben van de moordende rollen.
Teveel gedachten schieten door mijn hoofd. Ik weet niet welke ik moet vertrouwen. Is dit allemaal niet wat het lijkt of ben ik verblind door verliefdheid?
'Gaat het Emily?', vraagt Thomas. Ik geef geen antwoord en hij raapt het fotootje op. 'Oh.' Hij klinkt niet echt verbaasd.
'Leg me alsjeblieft uit wat dat betekent', zeg ik en ik probeer rustig te klinken. Mijn ademhaling is onregelmatig. Ik weet niet of ik er vandoor moet of moet luisteren naar zijn verklaring. Er moet een logische verklaring voor dit alles zijn.
'Emily, het spijt me. Ik wilde het je vertellen. Ik wilde je gewoon niet het gevoel geven dat je iets moet omdat het voor de aanval was. Ik dacht dat het beter was als je je eigen keus maakte.' Zijn excuus klinkt zwak.
'We stonden niet aan dezelfde kant hè? De rollen...' Ik kijk hem aan totdat hij wegkijkt. Zijn ogen verraden weer eens niets van zijn emoties. Hij heeft zich weer afgeschermd.
'Waar heb je het over?' Waarom ontkent hij het? Ik wil niets liever dan een verklaring horen die ik kan geloven.
'Ik kan het me herinneren Thomas, dus wees eerlijk.' Mijn stem klinkt zacht en zwak en ik haat mezelf erom. Juist op dit moment zou ik sterk moeten zijn.