Fivel en ik laten haar even alleen. We gaan wandelen.

'Ben je oké?' vraagt ze.

Ik knik, want ik denk ook wel dat ik oké ben.

We lopen langs weilanden. Er zijn een paar schapen ontsnapt. Ze lopen overal. Ze poepen overal.

'Maar je bent wel verdrietig?'

Ik schud mijn hoofd. 'Denk het niet.'

'O.'

We zijn stil.

'Hoezo?'

'Had niet echt veel met haar,' zeg ik. 'Niemand had veel met haar. Best raar dat je iemand alleen mist als ze veel voor je gedaan hebben.'

'Je mist kinderen ook als ze doodgaan, en kinderen doen helemaal niks voor andere mensen.'

'Maar die zijn lief en zo. En leuk.'

'Ja,' zegt ze. 'Maar je oma ook. Ze had ook leuke kanten.'

Ik wil 'nee' zeggen. Ik doe het niet. Het is ongepast.

'Raar dat we leuke mensen meer missen, terwijl je er eigenlijk niks aan kan doen of je leuk wordt of niet.'

'Jawel,' zeg ik.

'Nou, zij niet. Zij was gewoon gek.'

'Ja, maar zij was niet leuk gek.'

'Kan zij niks aan doen.'

'Nee.'

Ze heeft gelijk. Toch mis ik Berty niet.

Ze stopt. Ik weet niet waarom ze stopt. Ze kijkt ergens naar. Het is een schaap. Hij ligt op zijn rug in de berm.

'Dat betekent dat ze doodgaan, toch?'

Ik kijk naar het schaap. Schapen zien er altijd uit alsof ze bijna doodgaan, dus ik zou het niet weten. Ik haal mijn schouders op.

Ze loopt naar het schaap toe. Hij ademt zwaar.

'Moeten we hem- moeten we hem omduwen?'

'Maar- die dingen- soms hebben ze maden in hun vacht.'

'Dus? Wat zijn een paar wormpjes nou?'

'Vies.'

'Een dood schaap is ook vies.'

'Straks bijt het.'

'Dan bijt het.'

Ik ben niet zeker van het plan, maar het kan Fivel niet schelen. Ze knielt aarzelend bij het beest neer. Ze weet niet wat ze er mee moet.

'Help even.'

'Maar...'

Ze pakt zijn poot. Ze duwt hem op zijn zij, als een soort hendel waar ze aan trekt. Het beest ademt nog zwaarder. Het schaap is enorm. Ze kan hem niet tillen.

Ik zucht en help haar. Ik haat het om het vieze, vettige beest aan te raken en ik vraag me af welke boer zijn rotbeesten los heeft lopen. Ik moet hem onder zijn "oksels" pakken, zegt ze, want aan zijn vacht trekken doet hem pijn. Ik steun en ik zucht, maar we krijgen het beest op zijn poten.

We hijgen allebei.

'Jezus.'

'Kutbeest.'

Haar hoofd is rood. Ze houdt het beest recht. Het schaap is zwaar. Ik voel zijn ruwe, warme vacht onder mijn handpalm deuken.

We zetten hem op zijn poten. Hij wankelt een beetje. Fivel rent hem achterna en duwt hem van de sloot weg. Dan loopt hij over de weg en daar loopt hij wankel verder.

De macht der gewoonteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu