10

211 22 1
                                    

PATHETISCH

Mijn moeder wekt me. Ze wekt me nooit. Ze is in paniek. Ik hoor het aan haar stem.

'Sigrid? Sigrid?'

Fivel had het koud vannacht. Ze lag op het luchtbed, maar ze had het koud, en mijn bed is eigenlijk niet groot genoeg voor één persoon - laat staan voor twee personen, maar Fivel had zichzelf een wurm genoemd die zich overal tussen kon wurmen.

Dat kon ze ook; als ik wakker word, ligt ze tussen mij en de muur in, onder mijn deken, in mijn bed.

'Sigrid?'

Mijn moeder staat recht naast mijn bed. Ze heeft haar jas aan. Haar ogen staan groot.

Ik schrik van haar.

'What the fuck?'

'Waar is oma? Heb je oma gezien?'

Ik heb oma niet gezien. Mama heeft oma ook niet gezien. De buren hebben oma ook niet gezien. Oma is niet in haar slaapkamer. Oma is niet in huis. Oma is niet in de achtertuin.

Oma is kwijt.

Al sinds gisteravond, want toen heb ik haar laten wandelen en nooit terug horen komen.

Mama begint al snel te huilen. Ze is zo ongerust dat ze met tranen in haar ogen rondloopt. Ik voel me in paniek. Het raast door me heen. Fivel weet niet zo goed wat ze moet doen. We eten allebei geen ontbijt. We mogen Fivels auto lenen om te zoeken, zegt ze, maar mijn moeder slaat af. Nee, nee kind. Ga toch naar huis. Ze huilt als ze het zegt, maar Fivel gaat niet naar huis.

Met zijn drieën zoeken we het dorp af. Mama huilt de hele tijd en ze zegt dat het door de baby komt, maar ik weet dat het niet zo is, want Berty zei vroeger vaak hetzelfde. Op een dag ben ik weg hoor. Dan loop ik zo de deur uit en dan zie je me nooit meer. Let maar op. Op een dag doe ik het gewoon. Dan heb je geen moeder meer.

Mama heeft eigenlijk nooit echt een moeder gehad, maar het blijft haar moeder, zegt ze toch, en daarom huilt ze nu.

We denken dat ze naar haar oude huis is gelopen. Daar is ze niet en de nieuwe bewoners hebben haar ook niet gezien. Mama bedankt ze met tranen in haar ogen en slaat af als ze haar koffie aanbieden.

Op een gegeven moment, gaan we iedereen die we tegen komen vragen. Heeft u een vrouw gezien? Ja, best klein, grijs haar, lange rok, heel mager. Nee? Oké. Toch bedankt.

Mijn moeder begint na een tijdje zo erg te stamelen en stotteren dat Fivel het woord opeens overneemt. Ze is er heel goed in; ze blijft kalm en direct, en hoewel Berty haar oma niet is, lijkt ze haar even graag te willen vinden als wij. Het is een doel waar ze voor gaat. Ze beent door. Ze neemt ons op sleeptouw. Ze vraagt. Ze is snel. Ze huilt niet. Ze is niet in paniek.

Als we die middag weer thuis komen, begin ik te huilen.

'Het is mijn schuld!'

En dan gaat de telefoon.

Berty is vannacht al gevonden. Een beetje onderkoeld en verward, maar haar status is inmiddels stabiel. Ze hebben haar met de ambulance afgevoerd en nu ligt ze in het ziekenhuis, in een warm bed. Ze is net wakker geworden. Ze moesten ons bellen van haar.

Fivel rijdt ons naar het ziekenhuis.

Berty leeft, en of ze leeft; zo gauw we binnen komen, horen we haar al snauwen.

De macht der gewoonteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu