23

161 14 1
                                    

SCHAAPACHTIG

Ik ben nog maar op één begrafenis geweest in mijn leven. Ik was zes. Opa was dood. Ik had geen idee wat dood zijn inhield. Ik kroop onder de kerkbanken door en ik vroeg mijn moeder of ik spelletjes op haar mobiel mocht spelen tijdens de dienst. Het sneeuwde toen ze hem in het graf lieten zakken. Toen rolde ik sneeuwballen. Ik liet ze achter op de grafstenen van anderen.

Mama zegt iets. Iets over een herseninfarct. En dat het al slecht ging. En dat ze me niet wilde verontrusten. En dat en dat en dat. Maar oma is dood. Ik kan beter naar huis komen. Oma overleed in het ziekenhuis. Ze moet er heen. Ik moet op Hanna passen. Je moet baby's en doden namelijk niet in dezelfde ruimte zetten, zegt ze.

Ik ga akkoord. Ik ben er zo, zeg ik, Fivel is over vijf minuten klaar.

Een jongen die de lichten doet laat me backstage. Fivel en haar danspartner hebben bloemen gekregen van het publiek. Hij heet Tobias. Of Tobian. Ik weet het niet. Ze straalt. Ze ziet me en dan straalt ze nog feller. Haar wangen zijn rood. Er springen krulletjes uit haar paardenstaart, gevormd door zweet.

'Wil je mee? We gaan even wat drinken - hier om de hoek met de anderen.'

'Eh-'

Ik overweeg het gewoon: om vriendelijk af te slaan, niks te zeggen en met de bus naar huis te gaan. Ik wil haar laten stralen.

'Mijn oma is dood,' flap ik er dan uit. Het is een leuk feitje: wist je (!) dat mijn oma dood is? Al een paar uur? Nee? O!

Ze staat stil. Tobias of Tobian ook. Hij kent me niet en daarom maakt mijn uitspraak hem nog ongemakkelijker dan dat het Fivel maakt.

'Ik moet naar huis,' zeg ik. 'Moet op Hanna passen terwijl mijn moeder naar oma gaat, sorry.'

'Jezus,' zegt Fivel, en ze klinkt bijna kwaad. 'What the fuck? Hoe lang weet je dit al?'

Ik haal mijn schouders op. 'Kwartiertje geleden.'

'Had me gewoon geroepen!' ze is geïrriteerd. Ze drukt de bloemen in Tobias' of Tobians handen. 'Jezus. Had me gewoon geroepen. Had iemand wat gezegd. Je had niet op me te hoeven wachten.'

Ze zegt het terwijl ze naar de kleedkamers sprint om haar jas te halen.

Je hoort te huilen op een begrafenis, maar ik kan niet om iemand huilen die ik niet mis. Berty is dood, maar ik mis haar niet. Het is een beetje triest, dat weet ik ook wel, maar ik kan niet huilen.

Mijn moeder huilt de hele tijd. Ze heeft geen ouders meer. Ik begrijp het wel. Ik denk dat ik eerder zou huilen omdat zij huilt dan dat ik zou huilen omdat Berty dood is.

Er zijn maar een paar mensen. Ik ken ze allemaal niet. Ze condoleren me wel en ik condoleer hen. Vroeger dacht ik dat 'gecondoleerd' een deftiger synoniem was voor 'gefeliciteerd'.

Fivel gaat mee naar de begrafenis. Ze is stilletjes, maar ze heeft geen verdriet. Ze kijkt steeds naar me opzij, kijkt steeds of ik al huil. Het is vervlogen hoop.

Na de begrafenis zegt één of andere oom van mijn moeder dat Fivel en ik van Het Pad zijn afgewandeld. We moeten God zoeken. Wat we doen is slecht. Fivel is stil. Ik lach er om. Mijn moeder wordt boos op haar oom en dan begint ze nog harder te huilen.

Een grafsfeer. Je snapt alleen wat een grafsfeer is als je diezelfde ochtend nog voor een graf hebt gestaan. Een grafsfeer is de sfeer na een begrafenis. Het is een soort zondagse donderdagmiddag. De wereld bestaat niet. Er is geen school als iemand dood is. Je weet niet precies wanneer het startsein komt dat aangeeft dat je door mag gaan met je leven.

Voor mijn moeder lijkt het makkelijk. Hanna begint te huilen. Ze mag door met haar leven; ze moet door met haar leven. In een zekere zin, lijkt ze er opgelucht om. Ik denk dan ook niet dat ze huilt om haar moeder, maar om het idee van een moeder die ze nooit had en nu definitief nooit zal krijgen.

De macht der gewoonteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu