17

192 18 6
                                    

BALLONLETTERS

Fivels auto wordt weg gesleept. 'T ziet d'r nie best uit, zegt de man, maar we gaan kijken wat we kunnen doen.

We moeten lopend naar huis, want mijn moeder heeft geen auto, maar ik bel haar wel om te vertellen wat er gebeurd is en ik vind het moeilijk om Fivels kus niet te noemen, maar ik houd me in en blijf zakelijk.

We lopen zwijgend naast elkaar.

Het begint te sneeuwen.

We zijn niet meer boos.

De sneeuw blijft plakken.

Er valt opeens helemaal niks meer te zeggen, want alles is al gezegd.

En groeit.

Mijn moeder heeft warme chocolademelk voor ons gemaakt als we thuis komen. De baby ligt op een kleedje in de huiskamer. Fivel vindt haar lief. De baby vindt haar lief. Mijn moeder vindt ze allebei lief en ik denk dat ik ze alle personen in de huiskamer lief vind.

Fivel mag de baby vasthouden. De baby houdt van haar. We zijn inderdaad familie.

Ik wil smelten als ik haar met mijn zusje zie. Ze kijkt steeds vrolijk naar mijn moeder op en ik zit daar slechts, met één of ander kwijldoekje van Hanna in mijn hand, kijkend naar Fivel, op het kleed.

Fivel moet naar huis. Ik wil haar best vragen of ze wil blijven slapen, maar ik durf het niet. Ze mag mijn moeders fiets wel lenen; die gebruikt ze toch niet nu ze nog steeds als een pinguïn loopt.

'Doei! Bedankt voor de chocomelk!' roept ze naar mijn moeder, en dan trekt ze aan mijn mouw. 'Mag ik nog even mijn wiskundeboek van je kamer pakken?'

Ik weet niet over welk wiskundeboek ze het heeft.

'Huh?'

Ze wenkt.

'O.'

Ik zeg het te luid, maar mijn moeder is bezig met Hanna.

Ze kust me gedag als ze de deur van mijn kamer achter me dicht geslagen heeft. Ik weet niet of het een gedag genoemd kan worden, want het gaat minutenlang zo door en het is een héél lang gedag, maar ze zegt wel doei als ze me, rood en buitenadem, op het bed heeft gezet en me op die precieze plek ook achter laat.

Ik voel me licht in mijn hoofd als ik de huiskamer weer in kom.

'Weet je, ik dacht even dat jullie ruzie hadden,' zegt mijn moeder. 'Maar volgens mij is het weer goed, of niet?'

Ik knik.

Beter dan ooit.

Maar ik zeg niks.

Ik denk dat ik drie dagen gelukkig ben. Gelukkiger dan ooit. Mijn moeder heeft me vaak relatie-advies gegeven: de eerste drie dagen zijn de beste dagen en vanaf dan moet je er gewoon wat van proberen te maken.

Mijn moeder is een erg slechte relatietherapeut, maar ik denk dat ze wel een beetje gelijk heeft.

Ik denk helemaal niet aan alles wat om ons heen hangt. Alleen Fivel bestaat. Ik fiets met haar mee naar school en dan zeggen we niks, ik zit in de lessen en denk aan haar en zeg niks, ik ga in de pauzes naar de wc's en dan zoenen we in een wc-hokje en na schooltijd durven we niet naar huis en dan blokkeert ze mij - elke keer weer, elke keer op een andere plek - met mijn moeders fiets en trekt ze me achter een boom of huis en dan zoenen we totdat er een mens verschijnt, we verveeld raken, honger krijgen of beginnen te lachen omdat haar haar weer eens in onze kus blijft plakken. Het zijn zorgeloze dagen.

En dan duikt Timo op.

Het is na schooltijd. Fivel negeert al zijn berichtjes, zegt hij, is er iets?

Ik was eigenlijk vergeten dat Timo bestond.

De macht der gewoonteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu