14

153 19 0
                                    

BABY'S EN ANDERE ONGEMAKKEN

Ik bel zestien keer en mijn moeder neemt geen één keer op.

Ik kom tot de conclusie dat ze dood is of aan het bevallen is.

Ik weet niet welke van de twee erger is.

In een automatisme, scrol ik naar Fivels nummer en ik druk het bijna in om haar te bellen en te vragen of ze me naar het ziekenhuis wil rijden, maar ik houd mezelf nog net op tijd tegen.

Ik neem de bus opnieuw. Ik huil opnieuw.

Ik heb geen idee waar ik moet zijn als ik het ziekenhuis in loop. Ik loop een voordeur in en ik weet zeker dat er duizenden afdeling zijn die niets met bevallingen te maken hebben en ik weet ook niet wie ik wat moet vragen. Heeft u mijn moeder gezien? Best klein, bruin haar, hoogzwanger, weeën? O, tien vrouwen gezien die vandaag zo binnen liepen? Oké sorry, fijne dag verder!

Ik begin weer te janken en zak op een bankje neer bij een wachtkamer. Er staan Duplo bakken en van die houten kralen die je over ijzeren stangen heen kan schuiven. Er speelt een klein meisje mee met haar zo blond dat het wit lijkt. Ze praat in zichzelf terwijl ze speelt. De rode kraal wordt achterna gezeten door de andere kralen omdat ze rood een slechte kleur vinden.

Haar vader kijkt naar mij. Er is één regel in het ziekenhuis en die luidt dat je geen huilende mensen aanspreekt. Er zou een bordje voor moeten zijn, naast het niet roken in dit gebouw bord. Spreek de huilende mensen niet aan s.v.p.

'Het lijkt soms even kut, maar we komen er wel doorheen,' zegt hij tegen mij, en ik denk dat hij het doet om me op te vrolijken, maar dan zie ik het bordje waarop staat op welke afdeling ik zit te janken.

Kinderoncologie.

Ik heb het lef om daar te zitten janken over mijn stomme, miezerige problemen, maar ik schaam me opeens zo erg dat ik pas weg durf te lopen als het meisje en de man worden geroepen voor een afspraak.

Ik zit op een andere kinderafdeling. Ik weet niet waarom ik naar kinderafdelingen blijf lopen. Mijn brein maakt de link gewoon: baby - kind - speelgoed. Als ik een baby zou zijn, dan zou ik daar rondkruipen.

Naast de wachtkamer is een bloedprikruimte. Er lope nerveuze kinderen in en soms hoor je ze schaterlachen als de zusters een liedje beginnen te zingen, maar ze beginnen te huilen zo gauw die naald ongemerkt in hun kleine armpjes wordt gestoken. Dan lopen ze met rode oogjes, aan de hand van hun ouders, weer naar buiten met een prinsessen- of autopleister op hun arm en mogen ze iets uit de automaat kiezen die naast mij staat. Iedereen ziet mij huilen en de vragende blikken van de ouders kunnen me niet schelen. Hoe oud is dit kind en waarom jankt ze zo om een prikje?

Dan verschijnt er een cliniclown. Ik wil dood.

Hij doet wat irritant tegen de kinderen, haalt grapjes met ze uit, blaat tegen ze aan. Sommigen lachen, anderen staren hem in angst aan en weer anderen beginnen opnieuw te huilen. Uiteindelijk is de afdeling rustig en dan komt de ware aard van de cliniclown naar boven.

Hij rolt chagrijnig met zijn ogen als een vader zijn huilende kind weg tilt en met hem de afdeling af loopt. Dan sjokt hij met enorme schoenen naar de automaat toe en haalt hij wat wisselgeld uit zijn broekzak.

Hij drukt de muntjes in de automaat. Ik probeer mijn tranen in te houden en ik kijk op mijn telefoon, die nu op 4% staat.

Hij draait zich toch naar mij.

'Zit jij nou te huilen om die prikjes of heb je hier zelf ergens zo'n dreumes rondlopen?'

Ik begin harder te huilen.

De macht der gewoonteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu