Hoofdstuk 44

85 9 0
                                    

"Het spijt me Serena." zegt Dadin. Ik draai me naar hem om, en zie dat hij met een grote dikke tak in zijn handen staat. Ik wrijf over mijn hoofd. "Ik hoop niet dat ik je heel veel pijn heb gedaan.." bezorgd hurkt hij voor me neer. Ik haal mijn hand van mijn hoofd en zie er een beetje bloed aan zitten.
"Ik voel niks.. Helemaal geen pijn." breng ik verbaasd uit. Mijn lip begint te trillen. "Ik wil dit niet Dadin, ik ben bang." Mijn stem schiet omhoog, en een krop in mijn keel maakt het moeilijk om woorden uit te spreken. Geruststellend wrijft Dadin met zijn hand over mijn rug. Eventjes blijven we zo zitten, tot ik tot rust ben gekomen. "Ik weet zeker dat hij hier had moeten liggen. Wat moeten we nu?" ik blijf naar de grond kijken. Wat nou als we hem niet vinden? Faal ik dan? Ik ben pas net met mijn reis begonnen. Ik heb nog zo'n lange weg voor de boeg. Het ging net beter met me. Ik werd sterker, zelfverzekerder.. En dat zal nu allemaal voor niets zijn geweest. Zal ik mezelf echt verliezen?
"We vinden hem wel, we hebben gewoon wat meer hulp nodig. Wat dacht je van een vriend met een hele goede neus??" Dadin buigt mijn hoofd met een vinger een stukje omhoog. Ik kijk hem recht in zijn ogen. Ook in de zijne is een lichte angst te zien. Hij is ook degene die mij gezien heeft zonder engelensteen. Wat zou dat verschrikkelijk moeten zijn geweest. Maar zijn idee was goed. Zanzu is een weerwolf. En door de volle maan van vandaag is zijn kracht versterkt.
"Het komt allemaal goed. En daar ga ik voor zorgen. Ik heb de verantwoordelijkheid over je genomen, en ik ga me aan mijn belofte houden." Dadin lacht zwakjes naar me, en ik doe mijn best om er een klein lachje uit te perssen.
Maar Dadins lach verdwijnt al snel van zijn gezicht. "S-serena.. Je oog." stottert hij. Ik haal mijn telefoon uit mijn zak en zie in de reflectie dat de kleur van mijn rechter oog bijna helemaal verdwenen is. Het is bijna diepzwart. De tijd dringt.
"Bel Zanzu." zegt Dadin. Snel bel ik Zanzu op, en zeg hem dat het een noodgeval is. Ik geef hem de locatie en hang vervolgens op. Ondertussen belt Dadin Keelia op en verteld haar wat er gebeurd is.

Binnen mum van tijd verschijnen Zanzu en Keelia. Ze worden gevolgd door een draak. "Alana.." vraag ik aan mezelf. De draak veranderd terug in Alana en vliegt me in de armen. "Sorry ik heb Zanzu afgeluisterd.. En ik wil je heel graag helpen." ik glimlach naar haar, en klem mijn armen stevig om haar heen, alsof ze anders door mijn armen heen zou glijden. Ik draai me om naar Zanzu, en been me naar hem toe, maar een harde klap duwt me terug. Verbaasd kijk ik, wanneer ik niks zie, tot het me duidelijk word wanneer Raven en Winter hun onzichtbaarheid inruilen voor hun menselijke gedaantes. Winter wrijft over haar pijnlijke gezicht. "Auw Serena, je liep me zo omver." Ik moet lachen. "Had je maar niet onzichtbaar voor me moeten gaan staan." Winter haalt haar schouders op. "Oops, my bad." Ik had ze niet uitgenodigd of gevraagd om te helpen, maar wat ben ik blij dat mijn vrienden er nu zijn. Alles is zo veel beter met hen om me heen.
Kort informeer ik ze over mijn steen, en dat het vinden zo snel mogelijk moet gebeuren.
Maar het bleek lastiger dan gedacht. Al snel begint het donker te worden. "We moeten gaan. Het heeft nu al een halve dag niet gesneeuwd hier. Er zijn Hogere in de buurt." zegt Winter, terwijl ze met haar hand aan een klein hoopje sneeuw voelt. Ik herinner me dat ik in een boek gelezen heb dat de Hogere door de sneeuw die hier vrijwel non-stop valt, ons Anderen niet kunnen opsporen. Hoe minder het sneeuwt, hoe groter de kans dat de Hogere ons kunnen traceren.
We zoeken nog even het bos door, tot Alana en Zanzu plots op me af komen rennen. Zanzu kijkt wantrouwend om zich heen.
"Serena! Er zijn Hogere in het bos! We moeten weg!" Alana klemt haar armen om me heen. Ik probeer een reactie te geven, maar heel veel meer dan gestotter komt niet uit mijn mond. Alana's ogen staren me verbaasd aan. "Ik.. Ik.." ik breng mijn hand naar mijn hoofd, terwijl ik haar probeer te vertellen dat ik me niet goed voel. "Zanzu?" Piep ik zacht, en hij komt op me af gelopen. Wanneer hij me ziet vertrakt zijn gezicht. "Alana ga bij haar vandaan." Hoor ik hem haar bevelen. Ik sta verteend voor me uit te staren, tot een pijnlijke steek mijn hart binnendringt. Ik grijp naar mijn hart, en zak na een paar seconden door mijn kniëen. Zanzu pakt me bij mijn schouders vast, en fluisterd naar me dat het goed komt. Dat het zo weer over is. De pijn houd maar aan, maar op een gegeven moment hoor ik door de pijn heen ergens gegil. Ik voel Zanzu's greep verstevigen. Ik voel hoe hij me optilt en iets verderop tegen een boom weer neerlegt.
"Ik ga bij ze kijken. Blijf hier Serena." en hij verdwijnt. Na enkele minuten zakt de pijn, en voel ik me licht. Duizelig, misselijk, maar sterk. Het verschil is dat ik me anders sterk voel. Ik heb geen grip op mijn spieren. Opnieuw hoor ik geschreeuw van verder in het bos. En dan, zet ik hem ineens op het rennen. Waarom ik het doe weet ik niet. Ik had moeten blijven zitten. Maar mijn lichaam heeft andere plannen. Soepel en makkelijk spring ik over obstakels heen, tot ik een bekende geur opvang. Ik moet terugdenken aan de dag dat Alaric en ik het bos in waren gegaan en hij gepakt werd door een hogere.
En die gedachte klopt precies bij de geur. Eindelijk stop ik rennen, en sta oog in oog met een Hogere. Achter hem zie ik hoe mijn vrienden het opnemen tegen een groep Hogere.  Dit is mijn schuld.

Onmacht {Het Oog der Engelen}जहाँ कहानियाँ रहती हैं। अभी खोजें