||44.1|| IJs en Vuur

1.4K 122 295
                                    

"Every heart sings a song, incomplete, until another heart whispers back."

―Plato

Nadat Elys een brief had geschreven aan Rae hadden zij, Ash en Rhys overlegd wat te doen. Hoewel Ash en Rhys elkaar nog steeds niet helemaal leken te vertrouwen waren ze het verrassend snel eens geworden en dat was meer dan Elys had durven hopen. Ze wist dat ze van geen van beiden om hun volledige vertrouwen kon vragen, vooral Ash niet. Vertrouwen moest groeien, moest verdiend worden en dat kostte tijd—tijd die ze niet hadden en misschien wel nooit zouden krijgen.

Hun plan was simpel: naar het Meerpaleis gaan en hun plannen—een leger verzamelen om tegen Eroh te vechten—uit te leggen. Elys werd echter al nerveus bij de gedachte haar vader weer onder ogen te moeten zien en een weerzien met Zurin Opalín was ook niet iets waar ze naar uitkeek. Een groeiende angst in haar borstkas trok haar hart uiteen, drukte op haar schouders en maakte dat duizenden stemmetjes in haar hoofd verwoordden waar ze onbewust het bangst voor was: dat haar vader en heer Opalín haar weer zouden dwingen om met Rhys te trouwen, dat ze weer een zielig vogeltje werd in een gouden kooi.

''Deze kant op,'' zei Rhys terwijl hij de rechtergang in sloeg.

Hij zei het meer voor Ash dan voor Elys, want zij wist precies waar ze waren. Ze had haar hele leven in de gangenstelsels van het Meerpaleis doorgebracht, had haar eerste stapjes hier gezet en had hier gezien hoe haar moeder bruut werd vermoord. De eeuwenoude witte muren hadden honderden fluisterende stemmen gehoord en de lucht was vol van herinneringen van duizenden levens. Rhys leidde hen naar de grote vergaderzaal die zich bijna in het centrum van het Meerpaleis bevond—in de buurt van de grote balzaal die aan het einde van de jaarlijkse bijeenkomst het decor zou zijn van het Kristalbal. Vrouwen zouden gekleed gaan in de mooiste jurken, de zaal zou baden in warm licht van de kristallen kroonluchters en er zou gedanst worden tot de zon boven de horizon zou uitpiepen en het sterrenlicht zou vervagen.

Elys wierp een blik opzij, naar Ash. Hij liep naast haar, kalm en vastberaden. Zijn zwaard bungelde langs zijn zij en glinsterde gevaarlijk in het zachte, koele licht van het Meerpaleis. Het mooie maar dodelijke zilveren zwaard paste op een vreemde manier bij het paleis, net zoals Ash' ogen.

Rhys hield halt voor een witte dubbele deur en haalde diep adem. Zijn felblauwe ogen wierpen een korte blik op Elys en op Ash.

''Zijn jullie er klaar voor?'' vroeg hij.

Ash keek Elys vragend aan. Ze knikte.

''Doe de deur maar open, Rhys. We zijn er klaar voor.''

Rhys duwde de deuren open en met zijn drieën betraden ze de halfronde ruimte. Waterige zonnestralen vielen door de gebogen ramen die een kant van de ruimte innamen. De ruimte was leger dan Elys had verwacht. Ze zag alleen twee bekende silhouetten: die van haar vader en zijn beste vriend, Zurin Opalín. Haar vaders golvende bruine haar was grijzer dan ze zich herinnerde en zijn gezicht was ingevallen en bevatte meer rimpels dan ooit. Heer Opalíns haar was lang en viel in een staalgrijze deken over zijn schouders. Zijn ogen waren een exacte replica van die van Rhys, maar bevatten geen emoties, geen liefde. Het was een weerspiegeling van zijn hart en daden.

Rhys had de ruimte als eerste betreden. ''Ah, Rhysantur,'' zei Ravael met een halve glimlach. ''We wilden net—''

Zijn stem stokte en hij haalde scherp adem. Zijn donkerblauwe ogen waren groot geworden en hij leek wat te willen zeggen, maar hij kon de woorden niet vinden.

Zurin kneep zijn ogen licht samen, maar toverde toen een sluwe grijns tevoorschijn die Elys deed huiveren. ''Rhys, haal de bewakers. Breng vrouwe Elys naar—''

The Frostfire PrinceWhere stories live. Discover now