XXII

133 5 0
                                    

De wind trekt aan onze zandkleurige mantels terwijl we beiden in stilte naar de horizon vol wolkenkrabbers turen. De zon gaat traag onder en laat haar laatste stralen over onze gezichten schijnen. Een sterk gevoel van machteloosheid zwelt in me op wanneer ik de hoge gebouwen bekijk en alle wezens die in de straten lopen, op weg naar huis of naar een club, nastaar. Onze benen bungelen over de rand van het dak van het torenhoge gebouw waar we illegaal zijn binnengedrongen en de lift hebben genomen om zo bij het dak uit te komen.

Een warme tinteling golft door mijn aderen als ik terug denk aan de galante manier waarop Lukas er voor heeft gezorgd dat we beiden de voorbije week gratis maaltijden kregen in het achterhuis van een café waarvan de eigenaar goed bevriend is met hem. Hij liet me de mooiste plekjes zien van de centrale stad van Coruscant en vertelde me enthousiast over haar geschiedenis. Natuurlijk moesten we onszelf verplichten om voort te bewegen in de schaduwen; het risico was te groot om gezien te worden door de patrouillerende stormtroopers. Tot nu toe zijn we nog niet herkend, maar ik vrees dat dat niet al te lang meer gaat duren.

Ik draai mijn gezicht naar hem toe en staar hem aan. Zijn intense blik op de wereld onder hem zorgt ervoor dat zijn gezicht in een serieuze frons is gevouwen. Mijn haren dansen mee met de fluitende wind en verbergen mijn gezicht. Onhandig stop ik de plukken achter mijn oren waardoor ik verlegen oogcontact maak met zijn bruine ogen die oplichten als hij lacht. ‘Dankje, voor alles. Ik vind het geweldig,’ glimlach ik hartelijk naar hem. Een zachtrode kleur vormt zich op zijn kaken terwijl hij iets onverstaanbaars mompelt waar ik van verdenk dat het een simpele ‘graag gedaan’ moet voorstellen. Ik grinnik zachtjes en richt mijn blik opnieuw op de met neon verlichte straten onder ons.

‘Eigenlijk, Kate, heb ik eens zit nadenken en...’ Ik draai me naar hem om en realiseer me dat hij me op slag serieus aan kijkt. ‘Ja?’ spoor ik hem ongerust aan. ‘En ik denk dat het beter is dat je naar het Verzet gaat. Je bent hier niet veilig en aan de grote som die ze op je hoofd hebben geplaatst te zien, ben je nogal belangrijk voor de First Order. Wat heb je eigenlijk gedaan dat ze je zo graag terug willen?’

Ik zucht luid en verbreek het oogcontact. ‘Ik... Ze willen me als wapen gebruiken.’ Lukas zet zijn been op de rand en laat zijn elleboog er op rusten. ‘Als wápen?’ Neerslachtig haal ik mijn schouders op. ‘Blijkbaar ben ik zo gevoelig voor de Force dat ze me willen gebruiken voor mijn kracht.’

‘Dat verklaart tenminste waarom ze je zo zielsgraag terug willen hebben. Maar als je hun wapen moest voorstellen, wat zou je dan vernietigen?’ Diepongelukkig draai ik me naar hem om. ‘Dat is het probleem nou net. Ik zou de rebellen vernietigen van binnenuit. Ik weet... Ik weet gewoon niet of ik wel vrijwillig naar hen kan toe gaan, Lukas... Ik ben bang dat ik ze allemaal vermoord. Ik... Ik vertrouw mezelf niet.’

Warmte trekt door mijn kleren heen en ik sta toe dat Lukas me in een troostende omhelzing trekt. Een beverige zucht verlaat mijn lippen en ik nestel mijn schedel tegen zijn borstkas die geruststellend op en neer gaat. ‘Ik vertrouw je. Is dat niet genoeg?’ Zuchtend laat ik mijn stilte zijn vraag beantwoorden.

‘Lukas Katarn,’ brult een luide stem achter ons. Als door een wesp gestoken, draai ik me geschrokken om. Een vijftal atletische kerels die hun gezicht half verstoppen onder een bandana met een doodskop, komen dreigend op ons afgelopen. Het lijken gewone mannen, maar ze hebben toch iets afwijkends wat hen minder menselijk maakt. Hun riemen hangen stampvol met allerlei mogelijke wapens waarvan ze er één van in hun hand houden.

‘De Death Gang,’ mompelt Lukas binnensmonds terwijl hij opstaat. ‘Ik heb hier een slecht gevoel over,’ mompel ik tegen hem. ‘Blijf hier, ik regel het wel,’ fluistert hij me dwingend toe waarna ik knik en me zo afzijdig mogelijk probeer te houden. ‘Waar is ons geld?’ vraagt de leider terwijl hij dreigend naar voren stampt,‘gisteren was je laatste dag om het binnen te brengen. Je was er niet.’

Lukas wrijft een beetje gegeneerd over zijn nek. ‘Nee, sorry jongens, ik had andere zaken aan m’n hoofd.’ De spanning slaagt om en ik laat traag mijn hand naar mijn zij zakken, op zoek naar mijn lichtzwaard die aan mijn riem zit bevestigd. ‘Je kent de regels.’

Achterdochtig draai ik me een stukje naar hen toe, mijn gezicht nog steeds zo goed mogelijk verhuld. ‘Kom op, jongens. Ik kom altijd mijn beloftes na. Geef me nog twee dagen en ik lever het geld zonder problemen af.’

‘De First Order zoekt je. Samen met nog een andere voortvluchtige.’ De man knikt naar mij toe. ‘Grijp haar,’ beveelt hij een andere kerel naast hem. Ik wacht niet langer en duw me recht. Lukas zet zich beschermend voor me en spreidt zijn handen. ‘Je blijft van haar af, Carth.’

De leider trekt zijn wenkbrauw op en komt dreigend met een vinger op ons afgelopen. ‘Pas maar op met wat je zegt, Katarn. Dadelijk zijn we niet meer zo vriendelijk.’ Lukas’ energie waait om naar een beschermende woede. ‘Laat ons met rust.’

‘Hé, als jij ons laat gaan, zullen wij je niets aan doen,’ meng ik me in het gespannen gesprek. Carth kijkt me met een veelbetekenende blik aan en lacht cynisch. ‘Denk maar niet dat ik zo’n mooie prijs aan me voorbij laat gaan, schoonheid.’ Meteen schiet Lukas naar voren en trekt een wapen onder zijn mantel vandaan waardoor de bendeleden allemaal hun wapens op ons richten, klaar om te vuren. ‘Dat was de grens,’ gromt Lukas tussen zijn tanden door.

‘Rustig aan, Katarn. Ik heb geen bijbedoelingen,’ sust Carth de gemoederen terwijl hij zijn beide handen opsteekt. ‘Dat is je geraden,’ sis ik hem toe. Zijn gezicht vertrekt onder zijn bandana terwijl hij zijn hoofd schuin houdt en zijn ogen tot spleetjes vouwt.

Onverhoeds grijpt hij mijn pols beet en trekt me naar zijn brede lichaam toe. Ik spartel tegen, maar hij houdt me stevig in zijn grip. ‘Laat me los!’ foeter ik wanhopig om niet naar de First Order te worden gebracht. Tergend traag trekt Carth mijn mantelkap van mijn haren af. Zijn koude hand grijpt mijn kin vast en knijpt erin. Ik stamp naar hem, maar hij gunt me geen bewegingsvrijheid.

‘Laat haar gaan, Carth. Dit is je laatste waarschuwing,’ spuwt Lukas hem toe. ‘Je hebt wel een lekker ding gekozen, Katarn,’ grijnst de man. Dat was de grens. Ik hef mijn been op en laat hem met al mijn mogelijke kracht in de kruis van Carth terechtkomen. Hij kermt van de pijn en klapt dubbel. Ik zie mijn kans schoon en geef hem een elleboogstoot erbij. Van de verwarring gebruik makend, grijp ik Lukas’ hand vast en sleur hem mee naar de rand van het gebouw. Er wordt achter ons geroepen, maar ik schenk er geen aandacht aan. ‘Wat--’ Lukas kan zijn zin niet afmaken voordat we beiden van het dak af storten.

©Britt_02

De Kracht van het Duister© (SWEVII)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu