I

363 19 3
                                    

16 januari 2018 (5 maanden eerder)

De koude wind snijdt in mijn gezicht en laat mijn haar meedansen met de sneeuwvlokjes die de ijskoude winterlucht met zich meevoert. Wanhopig probeer ik de koude van mijn lichaam te weren en zet mijn muts steviger op mijn hoofd en trek mijn rode, wollen sjaal strakker rond mijn nek.

Ik ploeter stevig door de sneeuw heen terwijl ze kraakt onder mijn voeten. Ondertussen is het beginnen schemeren waardoor ik vermoeid een zucht slaak, wetende dat ik mijn einddoel nooit op tijd zal halen; voor het avondeten thuis zijn.

Tegen mezelf mompelend dat ik veel beter eerder was vertrokken bij Suzanne - mijn altijd door kakelende, beste vriendin - struin ik verder, de nachtlucht tegemoet en het huis van mijn adoptieouders aan het einde van de lange straat met kalende bomen in zicht.

Ik ben nog maar een paar dagen achttien geworden en ik heb nu al geen verantwoordelijkheid, denk ik geïrriteerd bij mezelf en zucht luid waardoor er een wolkje stoom de lucht in wordt geblazen.

Donkere wolken pakken zich boven mijn hoofd samen en neerslachtig richt ik mijn blik op de donker geworden hemel. De straatlantaarns springen aan en ik word omringd door een cirkel van oranjegeel licht. Zacht gekraak van sneeuw weerklinkt plots achter me en geschrokken draai ik me om.

Dikke sneeuwvlokken tuimelen uit de lucht en belemmeren mijn zicht. Een onbehaaglijk gevoel dringt langs mijn tenen omhoog via mijn ruggengraat en ik huiver als ik net buiten het bereik van het licht een donkere schim ontdek.

'Ha- hallo? Is daar iemand?' vraag ik achterdochtig waardoor mijn stem zenuwachtig de hoogte in vliegt.

Geen antwoord.

Ik verbeeld het me waarschijnlijk maar. Je maakt jezelf bang voor niets, spreek ik mezelf toe en ik draai me terug om en stap stevig door. Het geruis van voetstappen achtervolgt me en paniekerig versnel ik mijn passen. Ik voel me als een achternagezeten dier terwijl de adrenaline stijgt. De koude verdwijnt zodra mijn lichaam zich klaarmaakt om te vluchten of te vechten. Mijn hart raast in mijn keel. Vluchten, vechten, vluchten, vechten...

Onverhoeds draait een brede arm zich rond mijn keel en ik gil, maar mijn stem wordt opgeslokt in de stilte van de sneeuw. Met een klap word ik op de grond gewerkt en staart een beschaduwde figuur met donkere, bruinzwarte ogen me aan. Hij grijnst en trekt mijn muts af waarna hij mijn jas los peutert.

De koude sneeuw smelt tegen mijn naakte huid terwijl ik gil en schreeuw om hulp, maar mijn noodkreten worden niet verhoord en gaan verloren in de sneeuwstorm. Paniek en adrenaline nemen het van me over en ik schop en trap wild naar mijn belager en probeer hem te krabben. Mijn nagels raken zijn gezicht en halen bloederig zijn wang open. Hij schreeuwt van de pijn en haalt een zwart voorwerp uit zijn zak. Hij bukt naar voren en duwt een kleine revolver tegen mijn voorhoofd. De tijd stopt en ik haal beverig adem. De man lacht gemeen, maar zijn ogen staan hard en koud terwijl er een kwade frons op zijn voorhoofd verschijnt.

Met een snelle handbeweging laadt hij zijn wapen en fluistert een kort afscheid in mijn oor waardoor ik in paniek naar zijn neus hap.

Hij duikelt achteruit, maar haalt door zijn val de trekker over. Kleine sparkjes metaal glijden van de kogel af door het contact van metaal op metaal. Uit puur oerinstinct scherm ik mezelf af met mijn handen.

Een hevige schok tintelt door mijn vingertopjes en trekt door mijn aderen naar mijn armen en borst. Mijn aderen verbreden en pijn breekt als een tsunami die een dam vernietigt in me los. En zo voelt het ook; alsof een blokkade eindelijk uit de weg wordt gewerkt en ik eindelijk vrij ben. Alsof ik kan doen wat ik wil en geen grenzen heb.

De pijn houdt op en een oorverdovende stilte volgt. Mijn voorhoofd is met zweet bedruppeld en hijgend staar ik naar de sneeuwvlokken die helder afsteken tegen de donkere nachtlucht en op mijn gezicht en lichaam dwarrelen.

Ben ik dood, is de eerste gedachte die zich in mijn vertroebelde hoofd opdringt. Is dit de hemel, is de tweede. Diep vanbinnen weet ik dat ik niet dood kan zijn door de koude die ik voel en het zweet dat op mijn voorhoofd staat. Alles voelt zo echt en ziet er belachelijk vredig uit.

Ik duw me voorzichtig rechtop en hap geschrokken naar adem. Een spoor van grijze voetpadstenen leidt naar de in het zwart gehulde belager die muisstil op de grond ligt en bedekt is met een fijn laagje sneeuw. Het lijkt wel alsof een bladblazer één keer heeft geblazen en zo de sneeuw voor me in een brede streep heeft verwijderd. Trillend van de adrenaline en angst zet ik aarzelend een stap naar voren, naar de man toe. Ik zet er nog één en nog één tot ik stokstijf stil blijf staan en een hap lucht naar binnen zuig. De afgeschoten kogel zit met een bloederige bult in het fronsende voorhoofd van de man geplant.

Ik gil alle lucht uit mijn longen en strompel naar achteren terwijl dikke tranen over mijn wangen rollen. Ik schud afgrijzend mijn hoofd waarna ik me struikelend omdraai en richting thuis spurt, de dode man en de stoeptegels die met verse sneeuw worden bedekt, achterlatend. Ik beloof mezelf plechtig hier nooit iemand over te vertellen.

©Britt_02

De Kracht van het Duister© (SWEVII)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu