hoofdstuk 53

2.1K 111 29
                                    

Om stipt zeven uur kwamen mijn voeten tot stilstand in de astronomie kamer. Ondanks het gebrek aan licht konden mijn ogen toch een gestalte onderscheiden van de duisternis. Wat uiteraard niemand minder dan professor Perkamentus kon zijn.

Zodra de oudere man omdraaide constateerde ik dat er iets niet klopte. Misschien was het de ongeruste frons die zijn rimpelige voorhoofd sierde, of het schampere glimlachje rondom zijn lippen dat mij dit liet vermoeden. Wat het precies was wist ik niet, maar erg veel aandacht schonk ik daar niet aan.

Mijn hoop was op hem gevestigd, iets wat vooral kwam door het feit dat ik geen benul had van waar we ons naartoe zouden bewegen of hoe we het gruzelement konden bemachtigen. Dit was de eerste keer dat ik mee mocht -het dagboek van Marten niet mee tellende- en dat zorgde ervoor dat ik compleet in het diepe werd gegooid door deze missie.

'Ben je er klaar voor?'

Voor een moment haadel ik diep adem, een handeling waarbij ik zuurstof in mijn longen pompte en zo mijn bloedvaten in liet glijden. 'Zo klaar als ik maar kan, en u?' de vraag had binnen een paar seconden mijn lippen verlaten; iets wat erop wees dat ik nerveus was, anders had ik niet zo snel gepraat.

Een antwoord in de vorm van woorden kreeg ik niet van het schoolhoofd. Een mager glimlachje was alles wat de man me schonk waarna hij me wenkte; iets waarmee hij me duidelijk maakte dat ik een stap dichterbij moest zetten.

'Luister, mijn beste jongen,' begon hij langzaam. De frons die zojuist nog op zijn voorhoofd had gestaan was enkel gegroeid, iets wat voor mij aantoonde dat het serieus was. 'Ik wil dat je me belooft dat wat er deze avond ook gebeurt je precies doet wat ik van je verlang. Als ik jou vraag door te lopen doe je dat, als ik jou vraag om iemand te halen doe je dat. Zelfs als ik van jou verlang dat je me alleen achterlaat, om jezelf op die manier te kunnen redden, doe je dat. Kun je me dat beloven?'

Alleen de gedachte dat professor Perkamentus dit nu al aan mij vroeg zorgde ervoor dat er een rilling over mijn rug trok. Voor een moment spookte het door mijn hoofd dat we beide beter op Zweinstein konden blijven, waar we veilig zouden zijn.

Voor hoe lang zou ik dat echter vol kunnen houden? Op een dag zou de oorlog voor mijn neus staan en dan kon ik niet terug. We moesten dat zien te voorkomen en professor Perkamentus kon dat niet in zijn eentje. Om over mij nog maar te spreken.

'Beloofd,' mompelde ik vlug, een belofte die mij een goedkeurende blik opleverde van professor Perkamentus. 'Mag dan je arm?' vroeg hij terwijl hij zijn arm uitstak. Iets wat erop wees dat hij wilde verdwijnselen. Mijn vragende blik moet hem zijn opgevallen, want voor ik ook nog maar mijn mond kon openen om een vraag over mijn lippen te laten rollen was hij me voor.

'Mij zijn heeft zo zijn voordelen,' vertelde hij me, waarna hij kort naar me knipoogde. Met mijn rechterarm bakte ik de zijne beet,  iets wat ervoor zorgde dat een paar seconden daarna we verdwijnselde. Mijn lichaam werd door een net iets te dunne pijp gedrukt, tenminste zo ervoer ik het. Niet lang daarna landde onze voeten weer op de vaste grond, iets wat een rots bleek te zijn.

De wind suisde langs onze oren en zorgde ervoor dat niet alleen de haren maar ook de baard van Professor Perkamentus op de wind leken te zweven. Het water klom tegen me rotsten omhoog, om vervolgens terug in de zee te vallen zodat het schouwspel opnieuw kon gebeuren.  

'Waar zijn we?' vroeg ik, iets wat nerveus door de rotsen tegenover ons. Ik keek vragend naar de oudere professor, die het niet nodig leek mij de naam van de locatie waarop wij ons bevonden te vertellen. Zonder mij een antwoord te schenken of ook maar tegen mij te praten seinde hij naar me dat ik hem moest volgen, iets wat ik uiteraard deed.

Hij bracht onze beide lichamen en zielen naar een rotswand, iets wat voor mij alles behalve logisch leek aangezien zich hier geen ingang bevond die ons naar binnen kon leiden. Als we al naar binnen moesten.  

'Professor,' begon ik zachtjes, niet zeker wetende of we beide de muur tegenover ons zagen. Misschien zag hij wel iets heel anders.'We kunnen hier niet door, of wel soms?'

'Voor alles is een oplossing te vinden, mijn beste jongen,' gaf professor Perkamentus kalm antwoord. 'Deze deur heeft bloed nodig om geopend te kunnen worden.'

'Bloed?' vroeg ik verbaasd en lichtelijk geschrokken, maar aan de andere kant, dit was een schuilplaats gecreëerd door de heer van het duister. Dat er bloed aan te pas kwam was eigenlijk niet eens zo heel vreemd.

Professor Perkamentus griste een mesje uit zijn zak, die hij tegen zijn huid aan wilde zetten om daar vervolgens een snee te maken. 'Wacht professor,' riep ik vluchtig, iets wat direct effect had aangezien mijn stem ervan weerhield om een snee te creëren. 'Kunt u niet beter mijn bloed pakken?'

'Jou bloed is teveel waard,' vertelde hij me, waarna het mes door zijn huid gleed. Direct kwamen er een paar druppeltjes bloed uit de wond. Hij knikte kort naar me en duwde me ter bescherming achter hem. Na dit te hebben gedaan veegde hij het bloed tegen de muur af. Iets wat voor een huivering die door mijn lichaam trok zorgde.

'Hou je goed aan me vast,' beval hij me. Zonder enige vorm van verzet te tonen of vragen te stellen greep ik zijn arm vast. De muur voor ons begon te schuiven, iets wat uiteraard gepaard ging samen met het trillen van de aarde en de wind die weliswaar nog harder begon te ruisen door onze oren. Voor een moment was ik bang dat het voor altijd zo zal blijven, maar toen er na een paar minuten absolute stilte was kon ik opgelucht ademhalen.

Onze voeten brachten ons via een klein, krap paadje naar binnen waardoor we onze intrede maakte in het steenwerk. Zoals verwacht hingen de spinnenwebben aan de muren en vlogen de vleermuizen op. Alles wees erop dat er al jaren niemand meer zijn intrede had gemaakt, en dat beangstigde me nog meer.

De angst was namelijk mijn aderen al binnengekropen op het moment dat we voor de rots stonden, en was nog erger geworden toen we eenmaal binnen waren.

In stilte vervolgde we onze weg naar binnen, waar het nog krapper werd. We kropen tussen de muren en gangentjes door en kwamen zo uiteindelijk aan bij een grotere ruimte. Die uitliep op een riviertje.

Aan de waterkant lag één bootje te rusten. Klaar voor ons om in te stappen en ons te brengen naar het eiland wat tegenover ons lag. Het leek er niet op dat er enige andere weg naar het eiland zou bestaan. Of enige ander pad waardoor we helemaal niet daarheen hoefde te gaan.

'Moeten we-?' vroeg ik, mijn vraag niet afmakende. Een schamper glimlachje sierde de lippen van professor Perkamentus, iets waarmee hij mij duidelijk maakte dit ook niet te hebben gewild. 'Ik denk niet dat er iets anders op zit,' mompelde de man met de lange grijze baard terwijl zijn ogen afdreven naar het gammele bootje.

'Dan gaan we maar,' mompelde ik zacht, wetende dat er niets was wat we anders konden doen. Tot nu toe was er nog niets gebeurt, iets wat enkel en alleen betekende dat het ergste nog moest komen.

Het maakte niet uit hoe graag ik ook terug wilde krabbelen om samen met professor Perkamentus terug te gaan naar Zweinstein. Ik wist dondersgoed dat hij nooit zou instemmen; het was namelijk een dom idee, en dat besefte ik ook. We waren er nu, dan zouden we het ook afmaken ook.

Not all Slytherins are bad ~ DrarryOù les histoires vivent. Découvrez maintenant