5. Ivira

8 1 3
                                    

Ik wist niet hoelang ik hier zat. De geur van bloed was compleet in mijn kleren getrokken en ik durfde niet op te kijken, wetende dat er niks over was om te zien.

Iedereen was dood.

Het gebeurde allemaal zo snel, het ene moment waren ze mijn vingers aan het breken en het andere moment hingen ze aan hun nek van de vloer. Het waren de bloemen die me geholpen hadden, de bloemen die ik dacht dat ik kwijt was. Ze waren teruggekomen, hadden iedereen die in het huis was van hun leven ontnomen, hoe hard ik ze ook probeerde te stoppen.

Ze waren mijn enige vrienden, maar we spraken niet dezelfde taal. Misschien was dat waarom ze niet begrepen dat ik maar bleef huilen, dat ik alleen wilde zijn. Ik had iedereen hier misschien gehaat, maar ik wilde hun bloed niet aan mijn handen hebben.

De enculia was de meest magische tijd in de wereld, het was een dag waar regels en logica niet samengingen. Stiekem hoopte ik dat als ik lang genoeg onder de manen wenste dat dit allemaal een droom was, dat ik wakker kon worden in mijn bed zonder dat dit gebeurd was.

'Ivira?'

Ik kon dan ook niet geloven toen ik een bezorgde stem hoorde. Het was laag en vreemd, maar de warme toon liet me denken aan Elijah. Mijn snik stokte in mijn keel terwijl ik huiverend ademde. Was dit een illusie?

Voorzichtig keek ik omhoog, naar de jongeman die ik alleen op tekeningen in de tabloids gezien had. Zijn zwarte haren staken vanonder de capuchon van zijn cape, een mooie blauwe cape zoals vele afgestudeerde tovenaars hadden. Elijah stond voor me, een grimoire in zijn hand en de andere zwak langs zijn lichaam.

'Ivira, wat is hier gebeurd?'

Mijn keel was droog en rauw van al het huilen, ik kreeg er geen normaal geluid uit. Al wist ik ook niet wat ik hierop kon zeggen. Mijn gebroken vingers bonsden erger, Tijn en zijn dienaren dwongen me chidis te groeien en voor elke keer dat het mislukte, grepen ze een vinger. Drie stonden in rare hoeken, vier andere hadden een misselijkmakend geluid gemaakt.

'Ze hadden mijn bloemen afgepakt,' mompelde ik alleen. De bloemen hadden grote bladeren gegroeid om mij te beschermen tegen de wind en kou. Grotendeels van de stengel was echter aangetast door het gif en pikzwart geworden.

'Wie is ze?' Elijah knielde naast me, zijn stem vol geduld. Een geduld die niemand anders aan me had laten zien. Zijn ogen gleden over mijn gezicht, naar mijn bebloede handen. 'Je vingers...'

'Tijn, Anastasia. Ze wilden het narvi tegengif...' Mijn maag keerde zich om wanneer ik terugdacht de kelder waar ze me in opgesloten hadden. Met weinig zonlicht en eten scheelde het dat ik er maar een paar dagen in gezeten had.

'Hebben ze je handen ook zo gemaakt?' vroeg hij dan. Elijahs stem was fijn om naar te luisteren, ik sloot mijn ogen. De laatste keer dat ik hem zag had hij nog niet zo'n hevige baard in zijn keel gehad, hij was hooguit wat schor in de ochtenden. Ik knikte alleen. 'En waar zijn ze nu?'

De vraag was net een baksteen in mijn maag. Bibberend schudde ik mijn hoofd. 'Dood. De planten- nee, ik- ze hingen aan hun nek en-' De beelden schoten door mijn hoofd. Het bloed dat sijpelde uit hun nekken die in een gekke houding zat. De spartelende mensen die naar hun hals grepen om los te komen, maar de planten lieten dat niet toe. Ademen was lastig, alsof ik degene was die gewurgd raakte.

Elijah zei mijn naam, maar het was gedempt door de schreeuwen in mijn hoofd. Met mijn handpalmen probeerde ik mijn oren te bedekken, tranen stroomden over mijn wangen terwijl ik hoopte dat het stopte. Met opeengeklemde kaken drukte ik mijn gezicht tegen mijn knieën. Elk moment, elk moment kon ik wakker worden en dan zou ik terug zijn in mijn helse leven die ik veel liever had dan het bloed aan mijn handen.

De Bron van CalamiteitWhere stories live. Discover now