hoofdstuk 17

177 12 2
                                    

Ik duwde de grote stok in de bron. Voordat ik het wist raakte ik met een schok de bodem en was mijn broek doorweekt. Ik vloekte zachtjes, en gooide de stok terug in het bos. Dat was stom. Ik liep terug richting het meer, om hem zo langs de rand te volgen. Wie weet hoe groot hij was. Of misschien was er nog een heel deel aan de linkerkant. Of rechterkant! Ik voelde me zo nieuwsgierig dat het me niet kon schelen wat er ging gebeuren, ik legde voor het geval toch al een pijl op mijn boog, maar spande hem nog niet helemaal op.

Langzaam wandelde ik over het vochtige mos. De dennenbomen liepen in onrechte rijen langs mij, met aan de andere kant het meer. Hoe meer stappen ik zette, hoe natter mijn laarzen en kousen werden. Ik beelde me in dat ik straks nog een heel groot deel meer vond, en dat Alexander er zat. Met Elena. Wie weet wat ze me zouden aandoen moest ik hen tegen het lijf lopen. Plots hoorde ik een luide plons, ik schrok zo hard dat toen ik mijn boog opspande, ik struikelde over een dikke tak en op de grond viel.Ja,dat was niet precies wat ik zou moeten doen als mijn leven bedreigd zou zijn, beter uitkijken... Met enge gedachten - en veel schaamte - stond ik terug op en spande deze keer mijn boog fatsoenlijk op, zonder te vallen. Ik stond recht, keek naar de oever en realiseerde dat het gewoon een dikke kikker geweest moest zijn. Godszijdank was het een lompe kikker.

Ik wandelde weer verder. Over de zachte mospaadjes en verdorde takken. De dennengeur was nu sterker dan ooit tevoren - wat best ironisch klinkt, omdat ik absoluut niet lang aan het wandelen was, maar zo hard ging ik het zeker niet meer ruiken - en dan ving ik een glimp op. Het was maar heel kort, maar het zou me nooit niet opgevallen hebben. Ik begon sneller te wandelen op het pad. Ik struikelde niet, ik hoorde niks, ik was alleen gefocust op het felle licht, het hypnotiseerde me bijna. Hij werd steeds groter en groter. De dennengeur verzwakte, en een sterke, bijtende geur nam de plaats. De geur was vies, dat ik zo weinig mogelijk probeerde erin te ademen. En naarmate ik dichterbij kwam, duwde ik mijn neus in mijn jas, ik moest er van kokhalsen. Waarom rook het hier zo verschrikkelijk? Waarom verminderen de dennen, en de dennengeur hier? Plots vond ik het helemaal niet meer zo fijn, maar de nieuwsgierigheid overwon. Toen uiteindelijk het bos stopte, ik voor het wateroppervlak stond, stond ik op het punt om heel hard te gillen en weg te lopen. Maar ik bleef versteend kijken naar dat afschuwelijke landschap. Een meer was het hier niet meer, maar eerder een mega modderpoel of moeras. Planten of kikkers waren er niet meer, alleen omgevallen, doorgeknakte, dorre bomen stonder hier en daar. Aan de overkant was het bos verdwenen. Alleszins min of meer, ik zag tot aan de horizon korte kale bomen die om de een of andere reden verbrand, bebliksemt of gebombardeerd moesten zijn geweest. Een dun, houten pad met overal planken die misten verbond dit stuk met de enge overkant. En dan iets wat me nu pas opviel, in de modder, half liggend op de plankjes, (zelfs naast mijn voet) lagen dode wezens, ik keek beter, en toen kon ik het niet meer houden, het waren menselijke lijken, hier en daar maar een half, of maar een been. Ik begon over te geven over iemand zijn arm.

Huilend zat ik op mijn knieën te staren naar dit tafereel. Al een half uur had ik me nog niet veroerd van de schok. De tranen bleven maar over mijn wangen stromen en ik bleef maar staren naar het verschrikkelijke zicht. Allerlei vragen dwaalden rond in mijn gedachten. Waarom ging die boom open? En waarom alleen (in het begin) als ik het wou? Hoe kwam het dat hij hol was? Hoe kan er zo een groot meer op een berg liggen? Waarom is het hier zo dood? Waarom was het mij niet eerder opgevallen? En zeker, van waar komen de lijken? In het begin had ik gekeken of het misschien mijn vroegere klasgenoten waren, maar de lijken zagen er volwassen uit en waren precies gekleed als soldaten. De ijzige wind blies zo hard hij kon en ik hoorde een hoog gefluit. Mijn wangen moesten heel erg rood van de kou zijn. Had ik maar een wollen sjaal mee... Wat een gedoe! Het leek me allemaal even te veel. Ik snapte niet hoe het kwam dat het me niet eerder was opgevallen. Ik wou dit niet, had dit nooit gewild. Ik was van plan om even een rivier te zoeken, en toen kwam ik hier uit. Maar aan de andere kant, gaf dit me wel een adrenaline kick. Dan wou ik het zo snel mogelijk aan de andere vertellen. Dakota en Ben moesten dit zeker weten tegen morgen. Jason had ik nog liever, op dat moment, bij me. Hij zou met me meeleven en die twee kanten ook voelen. Daar ben ik zeker van. Oh, wat verlangde ik op dit moment naar hem. Wat verlangde ik om hier niet alleen te zitten. Ik was nog nooit zo hard geschokeerd, denk ik. Maar ik moest nu even terug rechtstaan. Ik wreef de tranen van mijn gezicht, en na een tijdje was mijn mouw erg vochtig. Wanneer mijn gezicht droger was, stond ik recht en besloot om deze gruwelijke vertoning fatsoenlijk te bekijken.
De maan weerspiegelde al op het water, de schemering begon stilaan donkerder te worden. Niet dat het een grote meerwaarde was, net zoals ik het daarnet had gezien lagen de angstwekkende, kapotte en rotte bomen , zowel links als rechts als aan de horizon, verspreid tot zover je kon zien. De modderige "vijver" was uiteraard niet zo groot als het meer die zo een tweetal kilometer verderop begon, aangezien het toch voornamelijk bestond uit modder. En dan dat armzalige overloopbruggetje waarvan er minstens twintig kapotte plankjes waren, (en dan wist ik nog niet eens welke los zaten) zag er nog gladder uit als twee minuten geleden. Langzaam wandelde ik naar de oeververbinding - of hoe moet ik zo een ding noemen? - en toen ik er aankwam, zette ik voorzichtig één voet op. Maar voordat ik het doorhad gleed mijn schoen uit en viel ik hard op mijn kin met een klap om de smerige planken. Ik schreeuwde het uit van de pijn. Wat deed dat zeer! Mijn hele hoofd trilde en ik beet zo hard op mijn tanden dat ze zo los konden komen. In mijn kin klopte het zo hard dat het precies leek alsof er iemand er langs binnen met een hamer op sloeg.
Ik krabbelde terug overeind en strompelde zo snel mogelijk weg van het houten pad. Vervloekte planken. Ik besloot met pijn in mijn hart en enge gedachtes in mijn hoofd om naar het dichtsbijzijnde lijk lopen, ik moest toch wel weten hoe hij er uit zag? Misschien, waarschijnlijk, hielp het om een aanwijzing te vinden van deze rare gebeurtenis. Dus ik ging de richting uit van het lijk.
Hoe dichter ik bij hem kwam, hoe meer ik zijn ondraaglijke verwondingen zag. Het was angstaanjagend om het roerloze lichaam te zien. Al meteen vulde mijn denkwereld zich met benauwde gedachten die uiteindelijk alleen maar ontstonden uit mijn fantasie. Maar de spelmakers waren onvoorspelbaar. En eerlijk gezegd, verwachtte ik alles van hen. Van een roedel vampierkonijnen tot een uitbarsende vulkaan met geen lava, maar giftige stoofvleessaus... De afgrijselijke geur begon ik langzaam aan gewoon te geraken, maar hij bleef buitengewoon onsmakelijk, dat was ook een van de redenen waarom ik mijn neus diep in mijn jas had gestopt. Tenslotte stond ik voorovergebogen over de dode soldaat. Ik dacht alleszins dat het een soldaat was, zijn kleding leek er toch absoluut op. Zijn hele bloes was zwart - ja, zwart, niet rood - van het bloed. Om de een of andere reden was zijn bloes helemaal opengescheurd en zag je de grote wonde. Zijn handen waren bruin van het vuil, en lagen in een losse vuisthouding. Eén van de twee schoenen was verdwenen, waardoor je duidelijk kon zien dat hij drie tenen mistte. Stiekem durfde ik niet naar zijn gezicht te kijken, dus liet ik mijn blik terug glijdden op zijn handen. En, was ik blij dat ik dat deed. Ik merkte een lichtbruin voorwerp op tussen de spleten van de vingers van de persoon. Vliegensvlug draaide ik zijn hand om, zodat de handpalm zichtbaar werd. Ik griste het er voorzichtig uit en zag dat het een stukje perkament was. Ik rolde het kleine stukje open en las een gekruld handschrift. Het was lelijk geschreven en ik vermoedde dat de persoon die het had geschreven er niet veel moeite voor had gedaan. De tekst op zich was ook erg onduidelijk:

Zorg dat u heel blijft, ik wil uw hoofd alleen niet terugvinden. We zien u om vier uur op de plaats waar je de maan twee keer ziet.

Von Manstein

Ik las het bericht wel zes keer. Ik wil uw hoofd alleen niet terugvinden... Geleidelijk draaide ik mijn hoofd naar dat van de dode man. Zijn ogen waren nog open. Ze hadden een doffe, groene kleur. Ooit moesten ze er helder uitgezien. Maar toen merkte ik iets anders op. Iets ijzingwekkend, afrgrijselijks op. Zijn nek moest wel erg lang zijn moest het tot aan zijn schouders vast zitten. Dat was het niet, het hoofd lag er ver boven uit, afzonderlijk, zonder een ander lichaamsdeel. De man was onthoofd, net zoals ze in het bericht niet wouden.

De Klasspelen (a Hunger Games fanfic)Where stories live. Discover now