Hoofdstuk 22

66 1 7
                                    

In een fractie van een seconde was David naar de Hoorn gerend en had er als eerste zijn spullen kunnen verzamelen. Een speer, een dolk, en een rode rugzak. De aanval van Alexander had hij ontweken maar had daarvoor willekeurige richting moeten kiezen om te vluchten. Rechts van het gebergte bleef hij rechtdoor rennen tot hij de kanonschoten hoorde. Die telde hij heel geconcentreerd terwijl hij (ook heel geconcentreerd) zijn omgeving onderzocht.
David besloot verder te wandelen, zodat hij ver in het gebergte hoger kon gaan. Drinkbaar water was bij hem snel gevonden, en eten was geen enkel probleem. Later kwam hij uit op een groot, vredig meer. Langs de oever liepen rijen dennenbomen en de geur was rustgevend. David had er de rest van de dag doorgebracht. Daar, aan het meer, had hij de vos ook tegengekomen. In een bizarre situatie. Hij wou in een boom klimmen aan de oever om te zien of er vissen of kikkers rondzwommen die hij kon zien. David wou nog een tak beetgrepen, maar op dat moment maakte de vos een subtiel geluid, maar duidelijk genoeg om te horen. Daardoor keek David op en zag het dier een de stam van de boom zitten. De tak die hij op dat moment had willen grijpen was rot geweest, hij had zo geknapt en David zou in het water zijn gevallen. Maar dat gebeurde dus niet. Later was hij verder gewandeld en was mij tegengekomen.
Meteen vroeg ik: 'Heb je ook een moeras gezien of tegengekomen? Die lag in de buurt van dat meer, denk ik. Ik ben daar ook geweest, heel nare ervaring, echt heel naar.'
David en ik zaten naast elkaar op een grote rots. We hadden zeker een kwartier moeten klimmen/klauteren voordat we op deze plek uitkwamen. De rotsen zaten dicht op elkaar dus je kon gemakkelijk plaats nemen. 'Ik vermoed van niet', antwoordde hij. 'Wacht, nu je erover spreekt. Ik had in de verte wel een onaangename plaats gezien, aan de overkant was het bos dood.' Ik voelde een lichte trilling in mijn maag. Ik kon het niet gedroomd hebben, daarvoor was alles te helder en duidelijk geweest. De stank, de modder, en het eindeloze dode bos. En al zeker het lijk. 'Maar je hebt er niets gezien. Een loopbruggetje ofzo?' David schudde zijn hoofd en keek naar me. Hij zag er nog best goed uit. Beter als mij denk ik. Zijn ogen gaven bijna geen teken van vermoeidheid, ze waren helder. Zo helder als die keer dat we een bosspel speelden met school, en wij twee de rest waren kwijtgeraakt. David en ik doolden maar rond in het groene bos. Zelf had ik geen idee waar we waren, maar ik voelde me helemaal niet ongerust of zo. Mijn intuïtie was dat we terug op een plek gingen komen die we goed kenden. Mijn gevoel bleef kalm en ik wist gewoon dat er niets ging gebeuren. Voor de Spelen was ik nooit bang geweest in het bos. Ik hield ervan. Het was er altijd rustig. Dus de situatie waar ik in zat met David was absoluut niet stresserend, David dacht goed na over de richting waar we naartoe hadden gelopen en vond met amper moeite de juiste weg terug. Hij was erg slim. En nu was hij benieuwd naar mijn verhaal. Ik wist dat hij nu van me verwachtte dat ik het zou vertellen. Ik ken David al zo lang. En daarom vertelde ik hem alles. Van het incident met Vici tot de rare droom die ik heb gehad de avond dat ik het moeras ontdekte. Ik bleef doorvertellen als een ratelslang, maar dan niet op de manier dat ik blijf praten tot ik geen lucht meer heb. David luisterde gespannen zonder me ook maar een keer met één woord te onderbreken. Soms knikte hij en ik zag in zijn ogen een aantal vragen. Maar die hield hij pas voor als ik gedaan was met praten. Dat vond ik zo fijn aan David. Hij luisterde altijd erg goed en onderbrak je nooit. Een van de eigenschappen die ik echt op prijs stelde. Zeker bij hem.

Het was nacht. De lucht was alleszins donker. Maar het volkslied had nog niet gespeeld, dus we wisten ook nog niet voor wie het kanonschot was geweest eerder deze ochtend. David en ik hadden besloten om hier op de rotsen te overnachten, rusten. Het was stil en ik hoorde zijn stresserende ademhaling. Op zich hadden we niet veel te vrezen vergeleken de anderen, of de vorige dagen. Ik zat hier met David tussen de rotsen met een groot zicht. Overal om ons heen stonden naaldbomen. De rotsen waren zo hoog dat ik in de top van de pijnbomen en of dennen zou kunnen springen. Dus als er iemand in de buurt was, waren wij in het voordeel. Hoog gelegen, we zien meer en kunnen snel de bomen in kruipen. Wanneer ik richting het dal keek, kon ik niet kijken tot beneden, maar de weg die we vandaag hadden afgelegd was duidelijk genoeg. Ja, een mooi plaatsje hier. Ik voelde me in een soort van veilig, echt. Met David naast me. Ik kon me goed beschermen op dit moment. Maar voor mezelf voelde ik op dit moment minder zorgen als voor Dakota, Benjamin en Jason. Voor de anderen eigenlijk ook, maar net iets minder.
Ik hoopte zo dat ik ze snel ging vinden.

David verbrak de stilte. 'Ik ben Jason tegengekomen.'
Mijn hart maakte een vurige sprong. Ik staarde David met grote ogen aan. Hij keek terug, met een blik waar ik een beetje schuldgevoel van kon aflezen, maar voor de rest niet doorhad wat David voelde. 'Meen je dat?' Natuurlijk meent hij dat, wat zou hij hier staan liegen? Mensen vragen dat altijd als ze verbaasd zijn, terwijl bij het grootste deel de persoon sowieso de waarheid spreekt. Zelf kreeg ik daar soms de zenuwen van als ik erop lette, maar zoiets komt eerder uit je mond dan je er zelf over hebt nagedacht. Maar ik had (uiteraard) gelijk, David knikte.
'Zo'n twee dagen geleden. Ik zag hem in de verte lopen en wist niet wat te doen, uiteindelijk verstopte ik me en wachtte tot hij voorbij kwam. Daarna ben ik hem gevolgd en hebben we uiteindelijk samen gejaagd. Toen ik hem vertelde dat ik deze kant van de berg op ging, haakte hij af met ons bondgenootschap. Hij wou ergens anders naartoe, vertelde hij. Ik ben er niet op verder ingegaan, dat moet ik toch niet weten. Bovendien is het makkelijker om alleen de hiken, je moet geen rekening houden met een ander zijn tempo. Het spijt me dat ik dat niet eerder had verteld. Jason leek zo zelfzeker over zijn bestemming, ik wou niet dat je hem achterna ging gaan ofzo.' Ik wist niet wat te zeggen. Hoorde ik nu boos te zijn omdat David het me verzwegen heeft om te voorkomen dat ik hem ging volgen? Want dat ben ik niet. Hij bedoelde het vast niet gemeen. Hij hoopte gewoon dat er niets met mij gebeurde.
Ik weet dat David om mij geeft. En ik geef ook op hem.
'David. We gaan meer rechtsaf. Ik wil naar dat moeras. Ben en Dakota gaan niet hoger als hier zitten. Met Benjamins been. We gaan meer rechtsaf en zoeken ze rond onze weg naar het moeras.' Want misschien is Jason daar. Als hij zelfzeker is over zijn bestemming was het mogelijk dat het het meer was. Net zoals ik zou hij dat willen onderzoeken, maar alleen? Ik weet het niet. Het voelde gewoon goed wat ik juist had voorgesteld. Of geëist.
David zuchtte. 'Goed dat.' Ik keek in zijn heldere ogen en hij glimlachte. Even later kroop ik naar hem toe en gaf hem een dikke knuffel, eentje van meer dan drie seconden. En O dat voelde goed. Dat was lang geleden.

You've reached the end of published parts.

⏰ Last updated: Aug 09, 2015 ⏰

Add this story to your Library to get notified about new parts!

De Klasspelen (a Hunger Games fanfic)Where stories live. Discover now