hoofdstuk 20

78 1 0
                                    

Mijn adem stokte in mijn keel. De jongen lag naast mij, hij lag dicht bij me. Alsof hij geen bang van me had. Misschien lag hij te slapen. Ik bleef zo stil mogelijk. Luisterde of ik zijn regelmatige ademhaling kon horen. Maar ik hoorde het niet. Integendeel, ik hoorde hem niet ademen, helemaal niets. De paniek kwam opeens terug in me boven. Ik probeerde rustig te blijven liggen, ook al was dat niet al te moeilijk. Ik voelde me verstijfd, bevroren. Opnieuw luisterde ik geconcentreerd naar de jongen. Maar het enige wat ik te horen kreeg was een schreeuw. En toen een kanon.

In die seconde gingen er allemaal gedachten door mijn hoofd. Teveel om op te noemen. Maar elke volgende gedachten werd nog erger dan de vorige. Ik sprong recht en keek om me heen. Mijn spullen had ik nog bij me en mijn favoriete wapen hield ik voorzichtig klaar. Angstig keek ik om me heen. Maar het enige levende wezen dat in mijn buurt was,was - uiteraard de jongen - en een grote rossige vos, een aantal meter van me af. Hij stond naast de slapende tribuut en staarde me aan. Zijn gezichtsuitdrukking was moeilijk te lezen. Het was tenslotte ook een vos, dat was moeilijker af te lezen dan een mens. Even keken we elkaar aan, niet wetend wat er ging gebeuren. Misschien wist het dier het wel, maar dan liet hij het toch niet erg merken. Gelijk een standbeeld observeerde ik hem. Als tribuut was het uiteraard nu ook beter om meteen weg te lopen en heel gefocust te zijn op wat er in je omgeving gebeurde. Toen ik voor de eerste keer een fatsoenlijke blik op de jongen wierp, herkende ik hem meteen. Hij lag daar tegen de boom. Zijn bruine haren waren best keurig en er hingen een aantal lokken in zijn gezicht, maar het was duidelijk aan te zien dat de oogleden zijn groene ogen bedekten. Het tenger, lang lichaam was bedekt met vuile kleren, hier en daar een gaatje waar schaafwonden zich lieten zien.

Er kwam een gevoel van blijheid en opluchting (zowel omdat ik nu wist dat hij me niets ging aandoen, als dat hij niet er gewond of zelfs dood was) door me heen toen ik zag dat het David was, mijn beste vriend.

Toen schoot ik in actie. Ik liep naar hem toe en schudde hem wakker, hij was nog altijd aan het slapen, zelfs door het geluid van de kanonschot.

Alleszins, ik hoopte dat hij nog sliep. Voor de zoveelste keer voelde ik de paniek nog hoger komen. Ik had hem geen enkele keer echt horen ademen.

Met beide armen schudde ik hem hevig wakker en fluisterde constant: 'David, David! Wakker worden, ik ben het, Gwendolyn'

Hoe vaker ik die zinnen bleef herhalen, hoe banger ik werd. Mijn stem werd met elk woord luider en voordat ik mezelf kon stoppen was ik bijna aan het roepen. Maar toen schoten zijn ogen open. Mijn opluchting hadden ze tot aan de andere kant van de arena kunnen horen, als een gevoel geluid maakte. David pakte stevig mijn pols vast en keek me recht in de ogen. 'G- Gwen' mompelde hij uitgeput. Nog voordat ik iets kon antwoorden pakte hij mijn boog vast en gooide hem enkele meters verder de grond op. Het ging zo snel en ik vroeg me af waarom hij dat nu deed. Ik zou hem toch nooit iets aandoen? 'Wat doe je nou?' vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op terwijl hij zijn rugzak pakte. 'Voor de zekerheid.'

Ik besloot er niet verder over te discussiëren en stond op om hem terug te halen. 'We moeten maken dat we hier wegkomen, er is juist een kanonschot afgegaan en ik hoorde het slachtoffer schreeuwen.' Ik raapte het wapen op en draaide me naar de jongen. Hij was de grote vos aan het aaien. Blijkbaar kon je mijn gedachte goed aflezen want hij zei: 'Lang verhaal, geen mutilant, hij vertrouwt me. En oke, dan maken we dat we hier wegkomen! Welke kant denk je uit te gaan?' Ik draaide volledig rond en dacht na. De schreeuw kwam van links beneden. Misschien was de beste optie er zelfs naartoe gaan, want de moordenaar - of moordenaars, plus het kwetste erg om die woorden uit te spreken voor een van mijn klasgenoten - waren waarschijnlijk al verder getrokken. Maar terug dalen was niet de bedoeling geweest, en zal dat nu ook niet zijn. 'We trekken naar boven, hoe hoger, hoe beter.'

David knikte gespannen en begon schuin de heuvel op te wandelen. Ik was blij om iemand tegen te zijn gekomen die betrouwbaar was. Of, alleszins, die ik kon vertrouwen. Hij was mijn beste vriend. We hadden al zoveel meegemaakt. Ik dacht terug gaan de momenten dat we thuis waren. Dat we lachten. Dat we spelletjes buiten speelden, of briefjes naar elkaar schreven tijdens de les. Bij veel van de gebeurtenissen was Dakota er ook. Ik hoopte hevig dat er niets met haar aan de hand was. En ik hoopte dat ze nog met Benjamin was, en dat die al terug beter kon lopen. Misschien zat ze nu ook aan mij te denken. Ik zag dat de vos met zijn blinkende rosse haren David begon te volgen. En toen dacht ik opeens aan iets belangrijks. Het medaillon. Met mijn vrije hand greep ik naar mijn hals en voelde of ik ergens een koud metalen touwtje vond. En na even zoeken voelde ik hem, greep het vast en trok het naar omhoog. Het zilver blonk net zo hard als dat ik het de laatste keer vastnam. Met de nagel van mijn duim opende ik zachtjes het deurtje en bekeek de foto van Dakota, David en ik. Het beurde me op. Daarna stak ik de ketting terug weg achter mijn bloes, en ritste mijn jas dicht. En toen begon ik te lopen.

De Klasspelen (a Hunger Games fanfic)Where stories live. Discover now