Hoofdstuk 16

152 16 1
                                    

De volgende morgen werd ik wakker door de stemmen van Dakota en Benjamin. Maar ik kon maar aan één ding denken: Jason. Waar zou hij zitten? Ik was overtuigd dat hij nog leefde, want de enige die gisteren gestorven was, was Nick.
Ik had verschrikkelijk veel medelijden met Phoebe. Maar ik kon er echt niets aan doen.
Ik herinnerde me weer alle mensen die er nu niet meer zijn, en had het gevoel dat mijn hart in elkaar ging zakken.
Nick. Alicia. Jane. Nathan. Lukas. Lisa. Arnaud, en Vici. Ik moest me inhouden niet in tranen uit te barsten, en beet op mijn onderlip. Waarom? Waarom gebeurt dit? Is de mensheid dan zo egoïstisch geweest om dit vroeger toe te laten? Ik weet zeker dat de vader van President White daar niet alleen voor had mogen kiezen. En, wat hebben wij geleerd van onze geschiedenis? Dat het was om ons sterk te maken. Om ons niet te laten hechten aan iemand. Dat trekt toch op niks?
Ik had niet door dat ik plotseling recht was gaan staan en mijn boog stevig vast had gepakt. Dakota maakte een sprongetje. 'Nare droom gehad? Wees gerust Gwenny, hier zijn we veilig.'
Hier zijn we veilig. Zei ze dat serieus? Hoe kon ze dat nou menen? Plots dacht ik er heel anders over. Ik hoopte dat Dakota dat echt meende. Mijn, optimistische Dakota. Als zij dit gezegd zou hebben zonder het te menen, was ze er echt slecht aan toe. Net zoals ons allemaal, maar dan waarschijnlijk erger.

Ik at nog vlug een stukje vlees en ging dan alleen op pad om de rivier te zoeken. Ik besloot om linksaf te gaan. De zon scheen al door de grijze wolken en ik voelde de sterke wind die zijn best deed de bladeren van de bomen te waaien. Ik keek de hele tijd om me heen, bang dat iemand me zou tegen komen. Maar het enige dat ik op drie kilometer tegekwam, waren een heleboel braamstruiken met grote, donkere braambessen. Gelukkig had ik het kommetje dat ik gisteren avond gemaakt had van kleine takjes mee. Ik haalde het uit mijn rugzak en vulde het met de bessen. Ik propte er een paar in mijn mond. Ze waren heerlijk, een beetje zuur, maar heerlijk. De rest stopte ik in de zij zak van de rugzak. Ik liep weer verder. Stiekem hoopte ik Jason tegen te komen, wat natuurlijk hoogstwaarschijnlijk niet het geval zou zijn. Ik verlangde ernaar zijn gezicht teru te zien. Zijn blauwe ogen, zijn lichtbruin haar, zijn glimlach, die vroeger altijd zo breed was. Of de momenten dat we oogcontact maakten, en hij verlegen wegkeek. Ik miste hem, en was bezorgd. De persoon die hem zou vermoordden, ging eraan. En ik hoopte dat die persoon Elena zou zijn. Haar kon ik het makkelijkst kwijt. Maar het liefst wou ik dat dat helemaal niet ging gebeuren. Waar zat ik nou aan de denken? Waar zat ik in godsnaam aan te denken? Ik schudde mijn hoofd en probeerde mijn gedachten ergens anders op te zetten. Waar ben ik. Geschrokken stopte ik en keek om me heen. Na al die tijd te piekeren had ik me niet meer geconcentreerd op de weg. Waar. Ben. Ik. Verdwaald. En dat niet alleen, er kwam een grote windvlaag voorbij, het bos was grotendeels gedaan. Ik staarde recht voor me uit en zag alleen maar water. Veel water, het moest een gigantisch meer zijn, want ik zag rondom de mega plas vage silhouetten van bomen. Was ik aan het hallucineren? Nee, dat was onmogelijk. Zo lang had ik niet gewandeld. Maximum een uur. En nu was ik de weg kwijt. Toch zou het zonde zijn geweest om terug te keren en de weg proberen te zoeken, dus wandelde ik als nieuwsgierige neus het bos uit naar de oever. Langaam aan werden mijn laarzen nat. Toen ik dicht genoeg bij het water stond stak ik mijn arm uit en nam wat water mee met mijn hand, rook er eens aan, - het rook vrij normaal - en likte er zachtjes aan, het was geen zoutwater. Godszijdank was het geen zoutwater! Het was drinkbaar!

Ik nam de drie drinkbussen (die van mij, Dakota en Benjamin) die ik vanmorgen ik mijn rugzak had gestopt, en vulde er eentje van (die van mij uiteraard). De andere twee zou ik vullen wanneer ik vastbesloten was van de weg, enzo. Zo'n drinkbus vol water weegde natuurlijk niet al te licht. Ik nam vier grote slokken, en vulde hem weer helemaal vol. Dat was verfrissend. Ik wandelde voorzichtig terug naar het droge gras, stopte de drinkbussen er terug in, en haalde er nog een cracker uit. Toen ik de eerste hap nam, bedachte ik me en nam ook nog de kom met bessen. Dat was samen een stuk smakelijker. Terwijl ik mijn "cracker met besjes" maaltijd at, die, ik waarschijnlijk nog elkele keren zal eten, probeerde ik me te herinneren hoe ik naar hier was gelopen. Tenminste die laatste kilometers. Maar het enige wat ik me herinnerde was mijn voet die zich over een omgevallen boomstam zette. Dat was dus zonder succes. De enige opties die in me opkwamen waren 1) ik probeer gewoon zo rechtdoor mogelijk te wandelen, ooit moet ik uitkomen aan de andere kant van het bos, in dit geval de weide, 2) Dakota haar naam roepen en hopen dat ze me na een aantal keren hoort. Deze optie viel al meteen af, alleen mensen die echt achterlijk zijn zouden dat doen, en 3) hier blijven rondhangen en wachten tot ze me kwamen zoeken. Op dit moment koos ik voor 3, omdat ik moe was en de plek hier wou verkennen. Bovendien had ik tegen Benjamin vertelt dat ik waarschijnlijk lang ging weg zijn, maar maximum tot de volgende morgen... Ik hoopte dat ze zich geen zorgen gingen maken, en helemaal niet dat ze zouden uitdrogen! Ik besloot uiteindelijk om nog een uur of twee hier te blijven, kijken wat hier was, en dan proberen terug te keren. Gelijk ik bij optie 1 zou doen. Mijn cracker en besjes waren op, dus ik stopte alle overige spullen terug in mijn rugzak en duwde mijn boog stevig tegen mijn borstkas aan. Er moest nog vast iemand hier in de buurt zijn, of zeker geweest, en nog niet ver van mij verwijderd zijn. Als ze in de richting van Dakota en Ben waren gelopen, had ik hen toch zeker moeten tegenkomen. Maar je weet nooit, ik was er niet helemaal bij daarstraks...

Ik verkende de buurt rond het meer. Het was er vochtiger dan bij ons, maar je zag dat er hier veel meer leven was. De bomen hadden allemaal groene bladeren, er lagen - in tegendeel tot waar onze holle boom stond - geen bladeren op de grond, maar groen gras met verschillende bloemen. De bosanemonen hadden zich goed verspreid. Het was er mooi. Schattig, zelfs. Ik vond een klein beekje dat van het meer doorstroomde. Toen ik hem volgde, kwam ik uit op de bron. Hij was nog kleiner dan mijn kamer vroeger, niet meer dan tien vierkante meter. Ik zag de zwarte troepen kikkervisjes wild rondzwemmen. Hier en daar lag er nog wat kikkerdril. Er hing ook een jonge treurwild over het wateroppervlak. De lange groene bladeren raakten zachtjes het water aan. Ik vroeg me af hoe diep het zou zijn. Het leek wel alsof de spelmakers dit verkeerd hadden gemaakt, het leek gewoonweg te natuurlijk...

De Klasspelen (a Hunger Games fanfic)Where stories live. Discover now