Hoofdstuk 13.1: De schrale troost.

931 21 2
                                    

Huilend liep ik over straat. Mijn voeten deden pijn door de schurende stoeptegels en mijn zicht was zo wazig dat ik elk moment ergens tegenop kon knallen. Ik moest maar oppassen dat ik niet per ongeluk de straat over stak en vervolgens geraakt zou worden door een auto. Wat zojuist was gebeurd, was het vreselijkste wat ik kon bedenken. Dit was wat ik wilde voorkomen en nu was het mijn eigen schuld geweest dat het gebeurd was. Ik kon er niets meer aan veranderen.

Er klonk een jammerende kreet uit mijn mond toen ik op iets scherps stapte en ik wist bijna wel zeker dat mijn voet nu aan het bloeden was. Dat kon er natuurlijk ook nog wel bij. Misschien raakte mijn voet nu wel geïnfecteerd en stierf ik in een pijnlijke dood. Zonder vriendinnen. Ik begon weer te lopen, al leek het nu meer op strompelen. Voor me zag ik de straat langzaam omhoog gaan. Dat was altijd al een nadeel geweest aan San Francisco. De straten waren soms zo steil dat de moed gelijk in je schoenen zonk. Alleen had ik nu geen schoenen meer.

Ik veegde mijn tranen weg en zette grote stappen in de hoop dat ik sneller bovenaan de straat zou zijn, maar het werd op die manier alleen maar lastiger voor mij. Mijn voeten wilden niet meer meewerken en mijn lichaam was op. Ik kon nog beter hier midden op de stoep gaan zitten wachten tot het de volgende dag was en ik weer een beetje energie had. Opnieuw bleef ik stilstaan. Dat was helemaal geen gek idee. Ik plofte neer op de stoep en sloeg mijn armen over elkaar. Hoogstwaarschijnlijk werd mijn jurkje nu nog viezer dan hij al was, maar dat kon me helemaal niets meer schelen. Ik draaide mijn voet wat en keek er met een moeilijk gezicht naar. Er zat inderdaad een rode vlek op de bal van mijn voet. Ik liet voorzichtig mijn vingers over de plek gaan om te controleren of er geen stuk glas in mijn voet zat, maar ik vond gelukkig niets. Voorzichtig zette ik mijn voet weer op de stoep neer en veegde met de rug van mijn hand langs mijn ogen om de tranen weg te krijgen.

Op het moment haatte ik de wereld. Ik haatte mijn leven en ik haatte de situatie waar ik nu in was beland. Wie had ooit kunnen denken dat deze avond zo zou lopen? Niet alleen was ik mijn vriendinnen kwijt, maar ik was ook nog eens het lachertje van het feest geweest. Het was overduidelijk dat het ongeluk aan mijn kant stond. De bh in het kopieerhok was nog tot daar aan toe, maar dit was gewoon vreselijk. De tranen begonnen weer over mijn wangen te stromen bij de gedachte dat ik Natasha en Isle waarschijnlijk nooit meer zou zien en ik nooit meer normaal over straat zou kunnen gaan. Nu moest ik mijn plan wel doorzetten. Eerst was het nog als grap bedoeld, maar het liefst verhuisde ik nu inderdaad naar de andere kant van de wereld om daar in een grot te gaan wonen. Nog liever alleen in een grot wegkwijnen dan hier in de stad vol met herinneringen van mijn verschrikkelijke avond. Even keek ik opzij toen er een auto langs kwam rijden. Hopelijk zag die persoon het hoopje ellende, ik dus, niet zitten en reed die gewoon door zonder op of om te kijken. Ik trok mijn knieën wat op, sloeg mijn armen er omheen en begon weer zachtjes te jammeren.

Opeens hoorde ik het piepende geluid van remmen, gevolgd door het geluid van een achteruit rijdende auto. Fantastisch. Het was ook wel te verwachten dat zelfs dit deel van de avond mij niet mee zou zitten. Heel even keek ik weer naar de auto, die nu vlak naast mij gestopt was. Het liefst wilde ik schelden naar de persoon in de auto en hem vertellen dat hij op moest rotten omdat er niets te zien viel, maar het enige geluid wat ik kon produceren was eindeloos gejammer. De deur van de auto ging open en snel draaide ik mijn behuilde gezicht weer weg.

“Emily?” hoorde ik opeens een bekende stem vragen. “Hier ben je. Ik zocht je al.”

Natuurlijk. Dat kon er ook nog wel bij. Ik veegde weer de tranen weg bij mijn ogen voor de persoon me had bereikt en hij door zijn knieën ging zodat hij een arm om me heen kon slaan. Ik draaide mijn hoofd in zijn richting en zuchtte diep. Zijn blik stond vreselijk bezorgd.

“Brandon, alsjeblieft,” piepte ik en schudde mijn hoofd. “Ik kan nu niet…”

Ik wist niet eens wat ik wilde zeggen, maar hij snoerde me de mond toch al door zachtjes zijn wijsvinger er tegenaan te drukken. Met zijn andere hand wreef hij geruststellend over mijn arm, wat wonder boven wonder leek te werken. Ik haalde een paar keer diep adem en was gelijk meer ontspannen dan eerst.

“Kom met me mee,” fluisterde Brandon vervolgens terwijl hij me voorzichtig overeind probeerde te trekken. “Je kunt hier niet midden op de stoep blijven zitten.”

Ik wilde protesteren, maar mijn lichaam was echt helemaal op. Daarom liet ik me maar gewoon overeind trekken en slofte mee naar zijn auto die hij midden op de weg had laten staan. Brandon begeleidde me naar de passagierskant van de auto en hielp me met instappen. Mijn voet deed bij elke stap die ik zette meer pijn, dus ik was opgelucht toen ik eindelijk zat. Brandon gooide zachtjes de deur dicht en stapte toen zelf ook weer in. Hij startte de auto en begon weer bergopwaarts te rijden.

“Waar gaan we heen?” vroeg ik met een trillende stem terwijl ik probeerde uit te vinden welke kant hij precies opging. “Ik kan niet naar huis. Natasha is daar straks ook en…”

Brandon maakte een sussend geluid en keek me heel even aan. “We gaan wel terug naar mijn appartement. Daar kun je je opfrissen in de badkamer en ik heb wel wat kleding voor je die je aan kan trekken.”

Ik wilde hem nog van alles vragen, over of hij het niet erg vond, hoe het zat met Natasha en hem of Isle en hem, maar ik knikte uiteindelijk maar gehoorzaam. Nu was niet het moment om hem van alles te vragen. Daar kon ik later wel over beginnen. Als ik in ieder geval niet weer in huilen zou gaan uitbarsten als ik dacht aan Natasha of Isle. Er verscheen zowaar even een glimlachje op mijn gezicht terwijl ik naar Brandon keek. Misschien moest ik blij zijn dat hij er nog wel was. Al was het een schrale troost.

Brandon was helaas niet genoeg om me weer op de been te krijgen. Het was nu een week geleden dat ik Natasha en Isle voor het laatst had gesproken en dat was tijdens onze ruzie. De ochtend nadat het gebeurd was, had ik besloten mijn bed maar helemaal niet meer uit te komen. Correctie: Brandon’s bed. Hij vond het geen probleem dat ik daar bleef, want hij had zelf ook wel door dat wat er de avond ervoor was gebeurd niet niks was. Ik had Edward opgebeld om hem te vertellen dat ik met vreselijke koorts op bed lag – mijn vermogen om te liegen leek sinds ik stiekem met Brandon was veel beter te zijn geworden – en de komende week niet zou kunnen komen. Hij vond het geen probleem en had me veel beterschap gewenst. Maar zelfs beterschap zou het verdriet wat ik had niet kunnen herstellen.

Brandon had me wel vaak genoeg geprobeerd te troosten door me lieve woorden toe te fluisteren en alles te doen voor me wat ik nodig had. Ik voelde me echt een zieke patiënt, al kwam het alleen door het verdriet wat ik had. Na een halve week Brandon te laten zwoegen vond ik het wel weer genoeg. Het was vreselijk lief van hem dat hij alles voor me wilde doen, maar ik wilde hem ook niet meer tot last zijn. Hij had ook gewoon zijn werk en zijn dagelijkse routine. Ik kon hem daarbij niet in de weg zitten met mijn emotionele buien, zeker niet omdat er nog niets officieels tussen ons gaande was. Daarom besloot ik op donderdag weer op te stappen, nadat ik hem tientallen keren had bedankt voor zijn gastvrijheid, en de moed te verzamelen om weer naar huis te gaan. Ik was bang dat ik Natasha onder ogen moest komen en dat was helemaal geen fijne gedachte. Maar ik moest toch ooit eens terug naar huis, want ik liep al een paar dagen in hetzelfde kloffie rond. Oude kleding van Ellie, om precies te zijn.

Toen ik eindelijk na een half uur genoeg moed had verzameld, was ik maar in de lift gestapt die me naar de juiste verdieping zou brengen. Met trillende handen had ik de sleutel onder de deurmat vandaan gehaald en daarna de deur geopend, om in een stil huis binnen te stappen. Natasha was nergens te bekennen. Tosti was er nog wel en blijkbaar had hij zich heel erg vermaakt in zijn eentje, want toen ik de keuken binnenliep, lag die vol met hondenbrokken. Ik wist al gelijk dat er iets niet klopte en dat Tosti dus geen eten had gehad de laatste paar dagen, anders zouden de brokken wel in zijn bak zitten en niet in elk hoekje van de keuken liggen. Het antwoord op de hondenbroksituatie lag in de vorm van een briefje op de keukentafel. Daarop stond dat Natasha haar spullen had gepakt en vertrokken was, want ‘dat was het beste voor ons beiden’. Ik was gelijk na het lezen van dat briefje weer in huilen uitgebarsten. Mijn tranen waren overduidelijk nog niet op.

Terwijl mijn schuldgevoel en verdriet met de seconde erger leken te worden, was ik weer in bed gestapt – dit keer wel mijn eigen – om daar de rest er maar uit te gooien. Hard huilen, veel tissues en betraande ogen. Dat voor de rest van de week.

De Perfecte Tien.Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu