Hoofdstuk 1.1: Het stamcafé.

2K 56 5
                                    

Het was weer eens een verschrikkelijke, grauwe dag. Zo een dag die je het liefst overslaat, zo een dag dat je gewoon de hele dag op bed wil blijven liggen en er alleen maar uit komt om een kop thee te maken en misschien nog wat eten te nuttigen. Het regende pijpenstelen, het waaide alsof er een tornado langs kwam en als ik niet beter had geweten, had ik zo kunnen geloven dat we op de Noordpool woonden, zo koud dat het was. Helaas was het gewoon een storm die over San Francisco trok en die binnen een dag of twee over zou zijn. Nog een keer helaas, ik moest vandaag wel mijn bed uit en kon dus niet een pyjamafeest met mezelf en mijn hond houden. Vandaag had ik namelijk afgesproken met mijn vriendinnen. Begrijp me niet verkeerd, het was niet dat ik geen zin had in hen, maar het weer was écht verschrikkelijk. Als de bus niet voor mijn huis stopte en de halte waar ik uit moest stappen vijftig meter verderop van het café was, dan was ik nu in bed blijven liggen. Goed, zoals ik zelf ook wel merkte had ik dus niets te klagen. Niets vergeleken de dakloze man die twee appartementen verderop voor de ingang bivakkeerde en mij altijd groette als ik de bus naar mijn werk nam. Hij had het vast nu vreselijk koud. Als ik in een aardige bui was, zou ik misschien nog wel een deken langsbrengen. Áls ik in een aardige bui was. Die kans was niet heel erg groot, want mijn ochtendhumeur was nog steeds niet verdwenen. Ik liep met een grafhoofd vanuit mijn slaapkamer naar de badkamer toe. Onderweg kwam ik mijn hond tegen. Hij heette Tosti. Waarschijnlijk kon je wel raden waarom. Lichtelijke obsessie voor tosti’s? Hoe kom je daarbij? Tosti keek me met grote ogen aan, alsof hij iets heel raars zag. Ik trok licht mijn wenkbrauw op en bleef voor een paar seconden stilstaan zodat ik hem kon aankijken.

“Waar kijk je naar?” vroeg ik op een argwanende toon. Zo raar zag ik er toch niet uit? “Pas maar op, voordat ik je opeet.”

Die 'grap' gebruikte ik wel eens vaker. Tosti's moest je eten namelijk en.. Goed, dat maakte ook niet uit. Slechte grap, dat wist ik ook wel. Ik wierp Tosti een vuile blik toe en vervolgde mijn wandeling naar de badkamer. Toen ik daar heelhuids was aangekomen – Tosti kreeg nog wel eens de neiging om mij zomaar te laten struikelen als ik hem weer eens bedreigd had - en mezelf in de spiegel bekeek, schrok ik in één keer wakker. Direct was mijn vraag naar Tosti gericht opgelost. Wát was dat?! Wat was dat daar op mijn neus?! Ik boog mezelf over de wastafel naar de spiegel toe en slaakte een dramatische zucht. Daar op mijn neus zat het lelijkste gedrocht wat ik ooit gezien had. Het leek de Mount Everest wel.

“Nee, nee, nee!” riep ik terwijl ik weer naar achteren boog en paniekerig om me heen keek. Ik moest dat monster weg zien te krijgen en wel nu. Zo snel als ik kon greep ik naar het laatje vol met make-up spullen. Ik begon een zoektocht naar mijn lievelingsconcealer. Dat ding had ik al maanden, voornamelijk omdat ik nooit last had van enorme puisten en dus nooit zo een goedje op mijn gezicht hoefde te smeren. Maar áls ik het dan nodig had, dan gebruikte ik deze. Dit ding was een wondermiddel. Geloof me.

“Waar ben je?” siste ik terwijl ik handenvol oogschaduw, mascara en andere verzorgingsproducten opzij gooide om mijn zoektocht iets gemakkelijker te maken. “Ik had dat ding toch echt hier neergelegd.”

Tegen mezelf praten, slechte eigenschap. Je zou denken: ‘Waarom is dat nou weer slecht? Iedereen praat toch wel eens tegen zichzelf?’ Ja, daar had je misschien gelijk in. Maar ik hield hele monologen als ik over straat liep. Het viel me heus wel op dat mensen me nastaarden alsof ik één of andere gek was waar wat steekjes bij los zaten, maar het ging nou eenmaal automatisch. Ik dacht liever hardop dan dat ik het voor me moest houden. Dus je moest niet raar opkijken als ik mezelf vroeg wat ik die dag allemaal nog moest doen of als je me over mijn ouders hoorde klagen terwijl er niemand in de buurt was om tegen te klagen. Dat waren gewoon mijn gedachtes. Maar dan dus hardop.

Met een ruk trok ik het laatje uit het kastje waardoor de halve inhoud over de grond rolde. Ik liet mezelf op mijn knieën vallen en begon opnieuw in het laatje te graven. Even stopte ik toen ik een lippenstift in mijn hand had die ik nog nooit eerder had gezien. Vreselijke kleur, trouwens. Ik wierp de lippenstift met een boogje richting de prullenbak, maar miste natuurlijk volledig. Die ging ik later wel opruimen, net zoals de andere dingen die ik ooit richting de prullenbak had gegooid van een afstand.

De Perfecte Tien.Where stories live. Discover now