25.

154 21 0
                                    

Gek genoeg val ik binnen de kortste keren in slaap. Het is echter een onrustige slaap, met nachtmerries die me achtervolgen als een roedel bloeddorstige wolven. Alle beelden in mijn hoofd maken me zo in paniek dat ik geen idee meer heb wat echt is en wat niet. Ik zie de smerige grijns van Andreas, mezelf tijdens de hersenscan terwijl er bloed uit mijn oren komt, nog meer bloed op de vloer van onze cel, mijn moeder die langzaam sterft aan zuurstofgebrek...

Ik schrik wakker van een hoop gegil, om vervolgens tot de conclusie te komen dat ik dat geluid zelf produceer. Abrupt houd ik mijn mond en de stilte overvalt me.

"Alexa?," klinkt het dan verward. Het is de stem van Noah.

"Noah?"

"Gaat het?"

"Niet echt," antwoord ik eerlijk, nog rillend van alle afschuwelijke dingen die ik in mijn dromen gezien heb. Dingen die ik waarschijnlijk nooit meer kan vergeten. Ik ben zo bang.

Het verschuiven van dekens klinkt, gevolgd door blote voeten op de vloer. Uit het donker doemt de gestalte van Noah naast me op. "Schuif eens op."

Gewillig doe ik wat hij vraagt. Hij mag dan misschien niet mijn beste vriend zijn, maar ik vind het fijn dat ik nu niet alleen ben.

"Nachtmerrie?"

"Ja."

Hij pakt mijn hand vast en streelt met zijn duim over de plek tussen mijn duim en wijsvinger. "Zal ik bij je blijven zitten tot je weer slaapt?"

"Goh, ik wist niet dat je ineens zo bezorgd om me was," kan ik niet laten op te merken. Wat natuurlijk weer ongelofelijk lomp van me is. Deze jongen probeert me duidelijk alleen maar te helpen.

"Graag of niet."

"Eigenlijk wil ik helemaal niet weer gaan slapen. Wil je gewoon even bij me blijven zitten?"

"Dat is goed."

"Fijn." En dat meen ik. Ondanks zijn agressieve houding begint hij al een beetje vertrouwd te voelen. We zijn dan ook al bijna vierentwintig uur niet meer van elkaars zijde geweken. Het moet niet gekker worden. Straks worden we nog vrienden.

"Wie had ooit kunnen denken dat jij een zielendoder zou kunnen zijn?"

"Wie had ooit kunnen denken dat jij aardig zou kunnen zijn?"

Hij geeft me een plagerige duw. "Niet zo brutaal, hè, mevrouw de waarzegster."

Ik schud afkeurend mijn hoofd. "Ik zie een heleboel nare dingen in jouw toekomst."

"Oh? Toch geen geknakte waarzegstertjes, of wel soms?" Hij is zo dichtbij dat mijn nekharen overeind gaan staan van de hete adem in mijn nek. Als ik niet beter zou weten zou ik denken dat- Nee. Wat een idiote gedachte. Alsof Noah mij ooit zou kussen. Alsof ik dat überhaupt zou willen.

Nou ja, eerlijk is eerlijk, hij is niet lelijk. Maar het grootste deel van zijn persoonlijkheid staat me totaal niet aan. Ik zou nooit kunnen vallen voor iemand die zo arrogant en gemeen en, en, zelfingenomen is.

Het duurt even voordat ik de woorden kan vinden om iets terug te zeggen. "Nee. Gebroken harten. Oh, en bloed. Heel veel bloed."

"Je bluft."

"Dat klopt. Zo ver kan ik helemaal niet in de toekomst kijken."

"Hoe ver dan wel?"

"Vijf seconden. Het is behoorlijk waardeloos." Ik weet niet waarom ik ineens eerlijk ben. Misschien dat het iets te maken heeft met het feit dat het nacht is en de dingen die overdag eng lijken ineens niks meer voorstellen.

"En dan ben je ook nog eens een zielendoder. Jij hebt een rotleven."

Een giechel ontsnapt uit mijn mond. "Inderdaad. Zit ik ook nog met jou opgescheept."

"Dat, mijn beste Alexa, is juist jouw grootste geluk op dit moment."

"Hé, je weet mijn naam!," roep ik zogenaamd verrast uit, ook al heeft hij die al vaker gebruikt.

"Natuurlijk weet ik je naam."

"Waarom noem je me dan altijd waarzegstertje?"

Van heel dichtbij kijken zijn ogen me doordringend aan. "Omdat ik het leuk vind om jou te pesten natuurlijk."

Ik slik moeizaam. Moet hij echt zo dicht bij me zitten? Ik word er nerveus van.

"Ga maar weer slapen," moedigt hij me aan. "Ik blijf hier om de wacht te houden zodat de nachtmerries je niet meer lastig kunnen vallen."

Alsof ik nu zou kunnen slapen. Niet met zijn warme lichaam tegen me aan. Niet met zijn hand in de mijne. Niet met zijn lippen op zoenafstand. Mijn hart klopt momenteel volgens mij minstens twee keer sneller dan normaal. Er moet iets goed mis zijn met mijn hormonen, anders zou ik nooit op het idee komen om Noah te zoenen.

Gegeneerd door mijn eigen gedachten ruk ik mijn blik uit de zijne los. Ik ga weer liggen, met mijn rug naar hem toe, maar het helpt niet. Nog steeds voel ik zijn aanwezigheid. Mijn hartslag wil er niet rustiger op worden. Zo dicht ben ik nog nooit bij een jongen geweest. Nou ja, niet bij een jongen die eigenlijk zo'n onbekende voor me is. De enige jongens waar ik normaal gesproken in de buurt kom, zijn Blinn en Deano. Beiden behandelen me altijd als hun kleine zusje, niet als een meisje waarmee ze meer zouden kunnen doen. Ik begrijp niet waarom ik dat idee bij Noah dan wel heb.

Klaarwakker staar ik naar de grijze muur op slechts enkele centimeters afstand van mijn gezicht. Wat nu? Ik zou kunnen doen alsof ik slaap zodat hij vanzelf weer weggaat en me hier alleen laat liggen. Dan zou ik in één klap verlost zijn van het probleem.

Mijn lichaam verstijft als hij met zijn vingers mijn rug aanraakt. "Je ziet er gespannen uit."

"Ik zit in de gevangenis. Vind je het heel gek?" Het verbaast me zelf hoe normaal ik dit eruit krijg. Maar meteen daarna voel ik mijn keel weer dik worden en mijn ogen vochtig. Ik zit in de gevangenis.

Het duurt niet lang voor de tranen over mijn wangen stromen en mijn lichaam schokt alsof er ergens binnenin me een aardbeving plaatsvindt.

"Sst," sust Noah. "De komende paar uur ben je veilig. Ik blijf bij je. Ga maar lekker slapen. Morgen bedenken we samen een plan om hier weer uit te komen. Nu heb je eerst je nachtrust nodig."

Ik voel dat hij bluft. Er is geen manier om hier weer uit te komen. Toch glijd ik langzaam weg in een diepe, droomloze slaap.


Visioenen van een gavenmeesterWhere stories live. Discover now