18.

194 20 5
                                    

Ik ben nog nooit zo bang geweest als nu. Zelfs niet toen Margo ons twee jaar geleden met Halloween had opgegeven voor een spooktocht. Zelfs niet toen de buschauffeur op een schoolreisje onwel werd en in volle vaart op een dichte slagboom af reed. Als mijn moeder iets overkomt, vergeef ik het mezelf nooit. Dan is het allemaal mijn schuld. Ik had nooit het leven van Paul Donkers moeten redden.

Noah daarentegen is de kalmheid zelve. Hij heeft me naar een bushalte toe gesleept, waar we op de bus naar het station zijn gesprongen. Daar lopen we nu naar binnen.

"Met de trein redden we het nooit op tijd," merk ik op terwijl ik een blik op het bord met vertrekinformatie werp. "Dan duurt het nog minstens twee uur voordat we thuis zijn."

"In dat geval is het maar goed dat we niet met de trein gaan. Kom mee." Noah baant zich voor me uit een weg door de menigte. Hij lijkt recht op de wc's af te gaan, maar glipt dan door een deur die ernaast zit.

We komen terecht in een ruimte vol schoonmaakspullen. Er is ook nog een deur, waar een grote rode waarschuwingssticker op staat. Een week geleden zou ik misschien in paniek geraakt zijn bij de aanblik van hoe Noah zijn hand op de klink van de deur legt, maar inmiddels weet ik dat die sticker niet hoeft te waarschuwen voor bijvoorbeeld explosiegevaar. Ja, het is gevaarlijk achter die deur, maar niet op de manier die de meeste mensen zouden denken bij het aanschouwen van de sticker.

Ik had gelijk. Achter de deur zit een verbinding. Zonder aarzelen stap ik er achter Noah aan doorheen. Na het gebruikelijke donker en de wind en alle zilveren twinkelingen belanden we in exact zo'n zelfde ziekenhuishal als waar ik er al zoveel van heb gezien in de dimensie van de zielendoders. "Ik neem aan dat jij weet waar we nu zijn?"

"Ik kom hier zelf ook niet zo vaak, maar gelukkig hebben we een kaart bij ons." Hij haalt het kleine, laptopachtige doosje weer tevoorschijn. "Als je maar weet dat het niet makkelijk zal zijn om bij jou thuis te komen. Ze kijken nu waarschijnlijk extra voor ons uit."

Alsof hij mij nog moet vertellen dat het hartstikke gevaarlijk is om hierheen te gaan. Ik sta te trillen op mijn benen van angst. Gespannen tuur ik op de kaart. Het rode stipje staat in een departement niet ver van het midden. Vanaf hier is het nog een heel eind naar de plek waar Noah woont. En daar ligt de verbinding waarmee ik naar huis kan.

Noah kijkt me veelbetekenend aan. "We hebben geen tijd te verliezen. Kom mee." Hij heeft de kaart nog niet dichtgeklapt of hij spurt er al vandoor, de lange gang door.

Hoewel ik het niet zie zitten om mijn conditie nog een keer te tarten, ga ik toch achter hem aan. Als ik mijn moeder – en mezelf – wil redden, heb ik geen andere keus. Mijn schoenen slippen over de gladde vloer terwijl ik vaart probeer te maken, maar ik ben te bang om te vallen. En als ik val dan zijn we nog verder van huis.

Blijkbaar heeft Noah hier geen last van, want hij rent nog steeds op hoog tempo voor me uit. Hij zal het wel gewend zijn. Tegen het eind van de gang is hij al aan de andere kant van het plein, zoals ik het in gedachten noem.

Ik doe mijn best om hem in te halen, maar hij is gewoon te snel. Pijn schiet op verschillende plekken door mijn lichaam. Ik probeer er geen aandacht aan te besteden.

Eindelijk kijkt Noah om. "Waar blijf je, slome? Ik doe dit echt niet voor mezelf."

"Dat doe je wel. Jij weet net zo goed als ik dat je leven over is als Andreas je te pakken krijgt."

"Ik haat het om toe te geven dat je gelijk hebt, maar het is wel zo. Schiet dus maar een beetje op."

"Ik... kan... niet... meer," puf ik terwijl ik hem eindelijk inhaal. "Leren jullie zielendoders al in de kleuterklas om een marathon te lopen of zo?"

Visioenen van een gavenmeesterOù les histoires vivent. Découvrez maintenant