23.

175 21 1
                                    

We bereiken de verbinding in het huisje bij de kerk zonder al te veel gedoe. Mam heeft nog een paar kleine feitjes losgelaten over mij als halve zielendoder, maar nu staart ze zwijgend voor zich uit. Ik hoop dat ze op een plan aan het broeden is om ons hier weer uit te krijgen.

De wandeling naar het centrum van de zielendoderdimensie lijkt nog eindelozer dan vanmorgen. Ik kan niet geloven dat dat vanmorgen nog maar was. Inmiddels moet het laat in de middag zijn, maar ik kan het niet met zekerheid zeggen omdat ik niet in staat ben om op mijn horloge te kijken. Of op mijn telefoon, die zich nog steeds in de binnenzak van Andreas bevindt. Ik denk niet dat ik erop moet rekenen dat ik het ding nog ooit terugzie. Niet dat het wat uitmaakt; hier zou ik waarschijnlijk toch geen bereik hebben.

Eén van de beveiligers heeft via zijn horloge iemand gebeld die ons halverwege met een karretje op komt pikken. Het is een soort uit de kluiten gewassen golfkarretje met zitplaatsen voor acht personen, inclusief chauffeur. Daarmee gaat de reis een stuk sneller en het duurt dan ook maar ongeveer een kwartier voordat de bestuurder het ding met piepende remmen weer tot stilstand laat komen.

"Het laboratorium," spreekt hij.

"Meekomen, allebei," sist Andreas voordat hij uit het wagentje springt.

Het is niet alsof we veel keus hebben. Mijn handen zitten nog steeds vast en zelfs als ik het in mijn hoofd zou halen om weg te rennen dan zouden ze me ongetwijfeld binnen enkele seconden ingehaald hebben. Er zit dus niks anders op dan achter Andreas, mijn vermeende vader aan, het laboratorium in te lopen. Ik loop voorop, met achter me mijn moeder en daarachter Noah. De groep wordt afgesloten door drie beveiligers die ervoor zorgen dat we er niet vandoor gaan.

Als de grote, dubbele, witte deuren naar het laboratorium openen, weet ik niet wat ik zie. Een enorme ruimte straalt me tegemoet, badend in het kunstmatige licht. Links van me is één of ander levensgroot bouwwerk waarin allerlei reageerbuisjes staan te pruttelen. Aan de rechterkant staan computers, krukken en allerlei apparaten waarvan ik geen idee heb waar ze voor dienen.

Een angstig gevoel bekruipt me. Wat gaat hier allemaal gebeuren? Wat voor rare dingen gaan ze met me doen om te onderzoeken wie ik ben en, nog belangrijker, wat voor engs gaan ze met mijn moeder doen om haar gave af te pakken? Ik wil het niet weten, maar ik zal het moeten doorstaan om hier weer weg te kunnen komen.

Een kale man met een lange, witte jas staat op van een kruk. "Meneer Gijsen, wat kan ik voor u doen?"

"Ik heb een bijzonder geval, dus ik heb alle onderzoeksfaciliteiten nodig die we hebben. En een verplaatsbare cel voor een gavenmeester. Doe maar twee cellen, voor de zekerheid."

De kale man knikt. "Dat gaat geregeld worden." Hij loopt naar een scherm dat aan de muur hangt en begint erop te tikken. "Dus je hebt een bijzonder gevalletje gavenmeester weten te strikken? Vertel."

"Er is iets misgegaan in haar genen," mompelt Andreas, duidelijk niet in de stemming om hierover uit te wijden. Omdat zijn positie dan in gevaar komt? Waarschijnlijk wel.

"Ik schijn een halfbloed te zijn," merk ik zo nonchalant mogelijk op. "Half gavenmeester, half zielendoder. Schijnt nogal zeldzaam te zijn. Een unicum."

Langzaam draait de laboratoriumman zijn hoofd onze kant op. "Jij bent het allebei? Dat kan niet."

"Dat zei ik eerst ook al, maar haar moeder beweert dat het echt zo is." Andreas werpt een vijandige blik op mam. Ze zien er totaal niet uit als twee geliefden. Ik vraag me af of dat heldenzweet ook kan liegen.

"En dat is haar moeder?" De kale man trekt een wenkbrauw op. "Weet je zeker dat ze niet liegt?"

Mijn moeder haalt haar neus op. "Hoor eens, experimentor, ik sta erbij en ik lieg niet. Ik heb een kind gekregen van een zielendoder en dat heeft een vreemde mix van kenmerken opgeleverd. Dat is de waarheid. Ze kan onzichtbaar worden als ze haar medicijnen niet neemt."

Visioenen van een gavenmeesterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu