8.

223 24 6
                                    

Tegen de tijd dat ik het simpele rijtjeshuis bereik waar ik al mijn hele leven woon, ben ik buiten adem. De hele weg heb ik over mijn schouder gekeken, maar volgens mij is Noah me niet gevolgd. Tenzij hij ervoor kan zorgen dat hij ook voor mij onzichtbaar wordt natuurlijk.

Ik gooi mijn fiets in het schuurtje en storm naar binnen. "Mam?"

Tot mijn grote opluchting zit mijn moeder gewoon op de bank televisie te kijken. Geen herhalingen van het journaal dit keer, maar één of ander praatprogramma. Bezorgd kijkt ze op. "Is er iets?"

"Nee, niks," antwoord ik zo achteloos mogelijk, nog steeds hijgend van mijn snelle fietstocht. Hoe kan ik zo subtiel mogelijk naar haar zogenaamde gave vissen zonder dat ze denkt dat ik gek ben? Ach, trouwens, dat denkt ze toch al. Ik laat me naast haar op de bank zakken. "We moeten even praten, denk ik."

"Oké, prima. Je weet dat je altijd alles met me kunt bespreken."

"Ja, goed. Ik trek eerst even mijn vest uit, hoor." Puffend rits ik het kledingstuk los en wurm mijn armen eruit. Zo, dat is beter. Een stuk minder warm.

"Wat is dat?," vraagt mam verschrikt, starend naar mijn arm.

Ik werp een blik omlaag. "O, gewoon, een blauwe plek. Dat krijg je soms als je het leven van een politicus probeert te redden. Als je op de stoep valt en zo."

"Doet het pijn?"

"Valt wel mee. Als ik linkshandig was geweest, had het denk ik wel pijn gedaan met schrijven en zo."

In plaats van nog meer bezorgd te doen, strekt mam de vingers van haar rechterhand uit en knijpt ze vervolgens samen. Dan legt ze haar hand op mijn arm.

Ik had verwacht dat het pijn zou doen, zoals het doet als ik zelf de plek aanraak, maar dat doet het niet. Het tegenovergestelde is waar. Het voelt alsof de pijn langzaam uit mijn lichaam verdwijnt. Alsof haar hand alles opzuigt.

Wacht even... De woorden van Noah spoken weer door mijn hoofd. Zij heeft hier alles mee te maken. "Is dit jouw gave?"

Tot mijn verbazing ontkent mam het niet, zoals ik verwacht had. Integendeel, ze knikt. "Wat is die van jou?"

"Ik kan in de toekomst kijken. Maar een klein beetje, hoor, steeds iets van vijf seconden of zo. Het is best wel irritant." Pas nu ik over mijn afwijking kan praten, merk ik hoezeer ik dat nodig had. Eindelijk ben ik niet meer in mijn eentje raar. Het zit gewoon in de familie. Althans, in die van mijn moeder. Ik heb geen idee hoe het met mijn vader zit natuurlijk.

Mam neemt haar hand van mijn arm weg, waar de blauwe plek inmiddels een heel eind is gekrompen. "Ik kan de pijn niet helemaal weghalen, alleen verzachten."

"Werk je daarom in het ziekenhuis?"

"Ja. Waar ga jij werken? Bij het journaal?"

Ik schiet in het lach. "Zou kunnen. Hoe wist je eigenlijk dat ik ook een afw- gave heb? Is dat iets dat erfelijk bepaald wordt?"

"Precies. Opa en oma hadden het ook. Ik had al het vermoeden dat jij ook iets moest hebben doordat je zo bang bent voor onweer."

De rillingen kruipen al over mijn rug als ik eraan denk. "Van onweer krijg ik hoofdpijn."

"Dat weet ik. Dat komt hierdoor. Elektriciteit en gaven gaan niet samen. In ieder geval niet in zulke extreme hoeveelheden."

Dus dat is het. Ik vroeg me al af of ik een soort weerwolf was of zo, omdat het alleen bij die weersomstandigheid zo extreem gebeurt. "Krijg jij ook hoofdpijn als het onweert?"

"Nee," antwoordt mam. "Dan gaan mijn handen jeuken. Echt heel erg jeuken. Soms heb ik de neiging om ze er gewoon af te hakken, zo erg is het. Maar wacht even. Als je dat nog niet wist, hoe weet je dan dat ik ook een gave heb?"

Visioenen van een gavenmeesterWhere stories live. Discover now