14.

230 20 2
                                    

"Deze kamer deel ik met mijn zusje." Noah klinkt niet erg blij als hij de deur open gooit. Is dat nog steeds vanwege zijn vader of heeft hij gewoon geen goede band met zijn zusje?

"Is je zusje niet aardig?," vraag ik daarom.

Noah rolt met zijn ogen. "Nayara is zes. Het enige wat zij is, is strontvervelend. Je hebt geluk dat ze er nu niet is." Hij loopt op een kast af die er van de buitenkant vrij normaal uitziet, maar als hij de deur opent komen er allerlei vreemde gereedschappen tevoorschijn.

Van de meeste dingen kan ik niet eens raden waar het voor gebruikt zou kunnen worden. Noah doet ook geen moeite om het me uit te leggen. Hi vist een rugzak onder het stapelbed uit en begint die vol te proppen met de spullen uit de kast.

"Dat lijkt me een behoorlijk indrukwekkende verzameling voor iemand van zeventien," merk ik subtiel op.

"Ach, dat valt wel mee." Noah gooit de kastdeuren weer dicht en slingert de rugzak over zijn schouder. "Het meeste is standaardgereedschap dat ik op school heb gekregen. Ik weet niet of je het doorhad, maar zielendoders houden ervan om wapens te ontwikkelen en ermee te spelen. Dat komt doordat we de gavenmeesters niet op eigen kracht kunnen pakken."

"Goed om te weten. Kunnen we gaan?" Sinds zijn vader me verteld heeft dat mijn vader, Andreas bedoel ik, theoretisch gezien helemaal niet mijn vader kan zijn, wil ik dit het liefst zo snel mogelijk achter de rug hebben.

Noah knikt. "Hoe eerder we hier weg zijn, hoe beter. En als je denkt dat ik je gave niet ga stelen nadat we bij Andreas zijn geweest dan heb je het trouwens mis."

"Oeh, nu word ik bang," snuif ik, maar diep vanbinnen sta ik inderdaad te trillen op mijn benen. Waarschijnlijk zal ik nooit meer daglicht zien. Ik kan niet eens afscheid nemen van Margo.

"Zorg jij nou maar dat je die vogel bij je houdt. Ze heeft al twee keer in mijn hand gepikt. Stom takkebeest."

"Muffin, hier." Ik wacht tot het beest op mijn schouder zit en loop op de deur af. "Woont iedereen in van deze huizen?"

"Klein en in deze dimensie, bedoel je? Ja, maar wel verdeeld over verschillende compartimenten. Kom mee. Het is nog een heel eind reizen."

Zonder commentaar loop ik achter hem aan de deur door. We kruisen het halletje van de woonruimte van de familie Dekkers en dan staan we weer in de gang die uitkomt bij de ziekenhuishal. "Dus het is hier groot, hè?"

"Zo zou je het kunnen zeggen. Wacht, ik laat je de kaart wel even zien." Een diepe zucht klinkt uit zijn mond, alsof dit de grootste opoffering ooit is. Uit zijn rugzak haalt hij een plat metalen doosje dat nog het meest lijkt op een mini-laptop. Maar als hij het open klapt, blijkt het verre van een computer te zijn. Boven de metalen onderkant zweven blauwe zeshoeken, allemaal op een paar millimeter afstand tot elkaar. Het zijn er in totaal een stuk of dertig. In elke rand waar de zeshoekjes elkaar kruisen, staat een donkerblauw streepje. Onderaan de zeshoek rechtsonder staat een rood lichtgevend stipje. Meer kan ik er niet van maken.

Noah wijst naar het rode stipje. "Dit zijn wij. Er zit een sensor in dit ding die precies weet waar we uithangen. Je hebt dus nooit het excuus dat je niet weet waar je bent, ook al kun je niet kaartlezen."

Ik zeg maar even niet dat ik wél kan kaartlezen. Beter legt hij me dit snel uit zodat we eerder weg kunnen. "Dus wij zitten in zo'n figuurtje?"

"Ja. Elk van die zeshoekjes is een soort dorp. De buitenste hebben allemaal een verbinding met de mensenwereld. Het centrum ook trouwens, maar het is strikt verboden om daar gebruik van te maken tenzij Andreas je er persoonlijk toestemming voor heeft gegeven. Die verbinding bevindt zich namelijk in zijn woonruimte. Die waar wij naar onderweg zijn."

Visioenen van een gavenmeesterWhere stories live. Discover now