[H12: Ondermijning]

11 0 0
                                    

Daar aan de voet van de heuvel, tussen de geelgroene loofbomen en de onbuigzaam donkere dennen en sparren, ligt het dorpje. De hoofdweg kronkelt over het glooiende landschap in het oosten, steekt daar met een boog de rivier over en zinkt weg in de horizon. Gerritsen en ik rijden met een patrouille mee naar de grens van ons gebied.

Ingepakt in beschermende kleding staart Gerritsen met haar hand op haar kin voor zich uit. Ze is stiller dan normaal. Ze had willen rijden, maar de luitenant die ons kwam ophalen beschouwde haar voorstel als een grap en liet ons fronsend achter. 'Die snotaap met zijn G280' had ze gemompeld, waarna ze de deur met een strak gezicht dicht had getrokken. (G280 is een automodel. Drie keer raden wie er een groot rijbewijs en een tankbrevet heeft.)

Het fort wordt steeds meer die bout die het van ver is. We nemen nog een keer door hoe we gaan rijden en waar de brug zich precies bevindt. Ik stel voor om vanaf een heuvel aan onze kant van de linie te situatie te beoordelen, zonder daarbij al te veel risico te nemen. We gaan zitten achter een paar rotsblokken aan de westzijde.

'Heb jij een goed idee van de staat van het doelwit, Gerritsen?' 

Ze knikt en haalt een tekening tevoorschijn, een oud vel papier met het gevaarte afgebeeld vanuit verschillende hoeken en met onleesbare aantekeningen aan de randen. Gerritsen veegt wat afgevallen dennennaalden weg en een haar uit haar gezicht.

'Jouw verkenners hebben hun werk goed gedaan, Noorman. Ik heb een globaal idee van de zwakke plekken.'

Als we alles tot in de puntjes hebben doorgenomen, liggen we met zijn tweeën met onze verrekijkers in de aanslag een aanslag te plannen. Allemaal volgens het plan van Tom. We wijzen nog wat op de ijzeren pijlers van de spoorbrug, terwijl Gerritsen mij de basis uitlegt over druk- en treksterkte van het metaal en de beste manier om een oude, gietijzeren brug te ondermijnen. 'De treksterkte is niet heel groot, zeker niet bij dit model. We blazen de pijlers omver van onderop, dat moet genoeg zijn' aldus Genie-Gerritsen.

Als we teruglopen naar de luitenant, staat hij tegen het rotsblok geleund iets op te schrijven. Snel stopt hij het weg en gaat hij rechtop staan.

'Niets ongewoons opgevallen, Verbeek?'

De "zoon van" schudt resoluut zijn hoofd. 'Nee, Majoor. Ik schreef even de coördinaten op voor het rapport.'

Eenmaal terug bij het kamp aan de voet van de heuvel doe ik nog wat laatste navraag over de bewaking van de brug bij een excentrieke kapitein die me antwoord geeft voordat ik een vraag heb kunnen stellen. Gerritsen staat nog te praten met een oude bekende explosieven-expert, terwijl Luitenant Verbeek de wagen volgooit.

'Je ziet er moe uit, Verbeek. Laat Kapitein Gerritsen maar terugrijden.'

Hij kijkt op. 'Is dat...?' Een bevel?

'Ja.'

Tot mijn verbazing valt de luitenant op de achterbank daadwerkelijk in slaap als we een paar uur onderweg zijn. Zijn pet ligt over zijn ogen, zijn armen over elkaar; een oude baas die zijn lintjes en zijn slaap verdiend heeft. Hij is tweeëntwintig.

'Dus, wanneer denk je dat we dat ding in elkaar kunnen laten donderen?' vraag ik dan. Gerritsen antwoordt even niet. Ik trek nadenkend aan het vel van mijn keel, nonchalant, en wijs dan glimlachend naar de slapende luitenant.

'Over een paar weken,' geeft ze dan toe. 'Maar dat moeten we natuurlijk eerst met de kolonel bespreken. Ik schat dat de voorbereidingen een dag of tien in beslag gaan nemen, plus nog een dag of veertien bureaucratie.'

Ik frons geamuseerd. 'Je zou toch denken dat er meer haast bij geboden is.'

Nu is het haar beurt om te fronsen. 'Dit is waarom jij de voorbereidingen en administratie niet doet.'

Mijn gegrinnik is een toegeving van de eerste orde. Aan ons voorbij razen een aantal stadjes die naar ons zwaaien, waar ze dat op het vroege uur van de heenweg niet deden. Ik zwaai terug.

'Jij hebt hem gezegd mij de sleutels te geven, of niet?' zegt ze zachter, alsof ze de ondergaande zon niet wil overschreeuwen.

'Je leek je te vervelen op de heenweg.'

'Ik was chagrijnig' geeft ze dan toe. Ik kijk op van de vuist waarop mijn wang rust.

'Graaf had weer eens wat op te merken over mijn conditie gisteren' zucht ze. '"Hoe jij ooit de eerste vrouw kon zijn, weet ik nog steeds niet!' en meer van dat soort onzin. En ik weet dat Graaf bot uit de hoek kan komen, maar na die reactie van Verbeek werd ik toch geïrriteerd.'

Ik knik. 'Ja, snap ik. Geloof me, je bent niet de enige die slachtoffer wordt van Graafs chagrijn. Hij zal wel ruzie hebben met zijn partner na zijn overplaatsing.'

Ze slaakt alleen een zachte keelklank, instemmend. Dan vervolgt ze: 'Daar hebben wij in ieder geval geen last van.'

'Jammer?' vraag ik kort, terwijl ik een valk nastaar die een prooi vangt.

'Soms wel. Maar de naam Gerritsen blijft heus wel bestaan: mijn broer heeft veel te veel kinderen' grapt ze. 'En hoe zit dat met jou?'

'Misschien als dit allemaal voorbij is' zeg ik ontwijkend. Ik bedenk me ook dat er meer achter haar antwoord zou kunnen zitten dan ze wil toegeven. 'Heb je je nooit onzeker gevoeld over je vrouwelijkheid bij de commando's?'

Haar mondhoek trilt. 'Ik denk niet dat ik mijn vrouwelijkheid laat definiëren door het hebben van kinderen, Noorman. Ik dacht dat jij geëmancipeerder was.'

Ik moet lachen. 'Je hebt gelijk, al was dat niet helemaal wat ik bedoelde.'

Ze glimlacht mee. 'Maar ik snap wat je bedoelt. Ik heb dat wel gehad, vroeger. Ik heb meerdere identiteitscrises gehad. Overcompensatie, onderdrukking; ik heb het allemaal gezien.'

Ik leun weer op mijn open hand, waarbij mijn vingers over mijn mond heen krullen. Mijn blik verdwijnt even in het punt waar het asfalt ook uit zicht verdwijnt, waarna ik mezelf herpak en rechtop ga zitten met een glimlach. 'Daar had ik geen idee van, Lil. Ik dacht eigenlijk dat je je kapsel constant zat was.'

'Ook dat' lacht ze zacht. Er glipt een open, kinderlijke glans in haar ogen die iets op het spoor denkt te zijn. 'Maar ik kan ermee leven inmiddels. En jij? Was jij je kapsel ook zat?'

Er is iets doodgegaan.

Ik hoor het een obscure stem in mijn binnenste meteen antwoorden. Na een kleine vertraging deinst ze terug van de echo die in haar eigen hoofd weerklinkt. De inhoud past nooit meer terug de tube in. En de inhoud zit nu overal.

'Ik was het zeker zat, ja.'

Daar is ze toch een beetje stil van.

'Hoe rijdt ze?' verander ik het onderwerp.

'Als een zonnetje' antwoordt ze. 'Dat net ondergaat. Iemand moet de motor eens een goede beurt geven.'

'Dat heeft iedereen wel eens nodig.'

Mijn mompelen is een futiele poging de grap hoog te houden, als we kijken hoe de echte zon miljoenen kilometers verderop achter de Halve Maan duikt. Ik besef me dat ik ergens in het gesprek ben ik vergeten waar we waren, wie we waren en dat ik me had kunnen irriteren aan de aanwezigheid van de jonge man achterin die deed alsof hij sliep. Toch komt het niet. Ik kan het symbool niet de schuld geven van de sluimering zelf.

De vraag is alleen: hoelang zal het duren voor het wakker wordt?

-

De Mythe van de SchemeringWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu