Hoofdstuk 32

1.2K 46 0
                                    

De chef-kok kijkt me aan en loopt naar me toe. Het is een slanke vrouw. Haar huid heeft de kleur van koffie met melk wat haar opvallende groene ogen op een bijzondere manier laten uitkomen. Ze komen mij vreemd genoeg bekend voor. Volgens mij zijn ze puur natuur en ik vind ze supermooi.
Ze glimlacht naar me en zegt: "Alfa Vince gaf aan dat je hier aan de slag kan. Je staat per dag 4 uur ingeroosterd hier, daarna laat ik je naar de schoonmaak brengen, waar je ook 4 uur werkt. Uitgezonderd de momenten dat de Alfa gebruik wil maken van je tijd. Vandaag is het alleen de keuken omdat het natuurlijk al tegen lunchtijd loopt. Daarom heb je allereerst wat te eten hier en kun je daarna aan de slag."
Ik kan niet goed zien of ze blij is met mij erbij, of dat ik haar opgedrongen ben. Ik schud dat gevoel van me af. Ik ben hier niet om iemand te pleasen, ik ben mijn straf aan het uitzitten.
Ik knik toch wat zenuwachtig naar haar en wacht af wat ik moet doen. En dat is de afwas. De stapel die nooit kleiner wordt, mag ik bedwingen. Gelukkig is er een vaatwasser, en ik heb niet iets beters te doen blijkbaar, dus ik begin vol goede moed na mijn lunch, een broodje dat mij door een donker, lief lachend meisje wordt overhandigd. Ik focus me op mijn werk en heb geen weet van de blikken die mij eventueel worden toegeworpen. Ik zit in mijn eigen bubbel en heb er uiteindelijk zelfs plezier in. Er wordt niet met mij gepraat, en ik praat met niemand. Ik ontwikkel een routine en ik krijg daardoor tijd om na te denken. Zal ik nu een ontsnappingspoging wagen? Niemand zal dat van mij verwachten, ik zou zelf ook eerst de kat uit de boom willen kijken. Informatie verzamelen. Maar deze kans krijg ik nooit weer. Ik ken nog niemand en heb geen beloftes gedaan. Ik slik als ik aan de belofte van Vince denk, maar hij zal mij nu niet achterna gaan; dit verwacht hij ook niet. Hij zal nu ver weg zijn, bezig met Alfa-zaken. Hoe meer ik erover nadenk, hoe vaster ik ga geloven in een goede afloop. De keukens zijn beneden, ik kan zo naar buiten lopen met een smoesje. Denk ik.
De vlinders in mijn buik roeren zich nu ik over ga op actie. Het is nu of nooit. Abrupt stop ik met mijn werk en geef Solange, de chef-kok een seintje dat ik naar het toilet ga. Ze is druk bezig, het avondeten is natuurlijk het volgende punt op de agenda, en er kan nauwelijks een knikje af. Perfect. Ik glip naar het toilet, waar ik goed gebruik van maak. De zenuwen drukken op mijn blaas. Daarna kijk ik onopvallend om mij heen. Rondom de keuken is het spitsuur, maar verder is het opvallend rustig. Ik loop langs de provisiekast en grijp een lege mand. Andere zijn gevuld met alle soorten etenswaar die je maar kunt bedenken. Ik aarzel, maar pak uiteindelijk wat kaas, brood en water in. Ik heb er hard voor gewerkt, dus dit is geen stelen vind ik. Ik leg er een doek bovenop en doe alsof ik nog naar het dorp moet voor wat vergeten, maar o zo nodige boodschappen.
Ik stap brutaal de binnenplaats op. Ik zie daar wat auto's staan en ik aarzel. Maar mijn kennis van een auto stelen en starten zonder sleutel is helaas niet groot genoeg, bovendien weet ik ook niet precies hoe het zit met het opsporen van een auto op naam, dus ik laat dat plan varen. Daarom loop ik naar de poort toe. Ik zie een wacht staan, maar die is gefocust op wat binnen komt, niet op wat naar buiten gaat. Ik heb de mazzel dat er voor mij een groepje jongeren loopt, klaar om het gezellig te hebben buiten het kasteel, en ik sluit me onopvallend aan. En geloof het of niet, het lukt me om zonder problemen buiten het kasteel te komen. Hoewel ik hier natuurlijk op hoopte, besef ik nu ook dat ik dit eigenlijk niet had verwacht. En ik heb zeker niet verder nagedacht dan dit punt. Maar ik aarzel niet, en loop heel doelbewust richting het dorp, nog steeds achter de jongelui aan. Het zijn een groepje jongens en meisjes tussen de 15 en 20 jaar, en ze hebben vooral aandacht voor elkaar. Ik wil dat graag zo houden. Gelukkig is het een vrij bosrijk gebied, en zodra de wacht ons niet meer ziet, schiet ik het bos in. De stemmen van de jongeren sterven langzaam weg, en ik ben weer alleen en vrij. Ik moet denken aan de laatste keer dat ik dacht ontsnapt te zijn, maar toen was ik vanaf het begin kansloos. Het kan nu nog uren duren voordat er wordt begonnen met zoeken naar mij, ik moet die tijd goed besteden. Eerst moet ik op zoek naar een stroompje. Ik weet misschien niet veel van weerwolven, maar wel dat ze een scherpe neus hebben. En een tijdje door water waden zal hopelijk zorgen voor een einde van mijn reukspoor. Met goede moed loop ik dieper het bos in.

De weerwolfprins [deel 1]Where stories live. Discover now