Hoofdstuk 16

1.4K 53 2
                                    

Colin heeft inderdaad straf gekregen. Wat het is weet ik niet precies want hij ontwijkt me. Hij sjokt wat door het kamp en lijkt zijn levenslust verloren te hebben.
Ik sterk eerst wat aan, en begin dan zelf ook rond te lopen. Dat gaat steeds beter en ik krijg redelijk wat vrijheid. Ik word scherp in de gaten gehouden, maar ik wil nooit meer terug vastgebonden aan de boom, dus ik houd me gedeisd.
Ik loop op een gegeven moment ook naar de Alfa, en ik mag gewoon doorlopen. Ik heb goed onthouden dat mijn leven afhankelijk is van zijn leven, en dat weet Sander heel goed.
Ik heb geen verstand van het menselijk lichaam (een gebrek, want het kan mijn leven redden in de wildernis), maar ik zie wel dat de kogel hem op een slecht punt geraakt heeft. Niet in zijn oog, waar ik op mikte, maar ergens in zijn achterhoofd. Hij had natuurlijk heel goed in de gaten dat hij onder schot gehouden werd, en heeft zich op het laatste moment afgewend. Hoe het er precies in zijn hoofd aan toe ging tijdens en na de verandering van wolf naar mens kan ik alleen maar raden, maar ik gok dat het niet zo heel prettig was. Dat hij nog leeft is een wonder.
En hij leeft niet alleen, het gaat ook best goed met hem. De arts heeft de kogel verwijderd en hem goed verbonden. Hij is nu vooral erg bewusteloos.
Het is nu wachten tot hij verplaatsbaar is totdat we verder kunnen. En dat gebeurt ook; de wolven jagen, koken, eten en vechten. Een dagelijks ritueel. En langzaam pas ik mezelf erin. Mijn wapens krijg ik niet terug, maar als ik aangeef dat ik een vishaakje mee heb mag een hengel maken wel. Die wordt me daarna wel gelijk afgenomen door een verlekkerd kijkende jongen en hem zien we uren niet meer. Hij komt helemaal gelukkig en met een stapel vis weer terug. Hij stelt zich voor als Emiel, en ik voel dat ik er een vriend bij heb.
De broers van Colin leren me vechten. In kracht zal ik nooit kunnen tippen aan ook maar één man hier, dus het is een redelijk onschuldig tijdverdrijf. En ik leer er een hoop van.
Als ik ze vraag waarom Colin niet meer met me praat halen ze hun schouders op en kijken weg.
De enge man ga ik uit de weg. Hij heet Roderik en is niet geliefd. Ik merk dat de mannen me in de gaten houden, maar vooral om me te beschermen tegen hem. Ik krijg er een warm gevoel van.
Als er iemand mee gaat, mag ik ook wat verder van het kamp af en dan zoek ik kruiden, bessen en andere eetbare zaken. Ik leg ook wat strikken voor kleine dieren, maar dat is verspilde moeite: door de geuren die de mannen afgeven, en ik waarschijnlijk ook, is er in de nabije omgeving van het kamp geen levend dier meer te bekennen. En bovendien zijn er 16 fitte jagers, die elk tijdstip van de dag met ladingen vers vlees het kamp binnen komen. Dat idee geef ik dus maar op.

Vragen die ik heb worden overigens niet beantwoord. Zo weet ik nog nauwelijks iets van de mythische wereld waarin ik beland ben. Mijn vertrouwenspersoon hierin ben ik kwijt en Tim en Michiel zijn net zo vrolijk en praatgraag als hun broertje was, maar ze geven aan dat dit een verboden onderwerp is. Ik houd mijn mond maar.

De dagen worden een week en ik begin me steeds meer zorgen te maken; af en toe wordt er wat water bij Alfa Vince in zijn mond gedruppeld, maar hij vermagerd zienderogen. Als hij niet snel wakker of stabieler wordt, is het gedaan met hem. En daarmee ook met mij.
De verstandhouding tussen Sander en mij is niet goed. Ik ontloop hem zoveel mogelijk. Waar ik wel word beschermd tegen Roderik, kan Sander mij blijkbaar als boksbal gebruiken zonder dat een ander me te hulp komt. En dan is het gewoon het meest wijs om hem geen aanleiding te geven. Hij zoekt me ervoor op; als hij gefrustreerd is, wat vaak voorkomt, kijkt hij waar ik uithang en komt mij straffen. Het zijn vaak achteloze tikken en stompen, maar ze hebben een geweldige impact op mij. Ik houd mijn hart vast voor de keer dat hij zich niet inhoudt. Als hij een keer zijn zelfbeheersing verliest is het gedaan met mij. En hoewel ik blij ben met die zelfbeheersing is het dat sadistische in hem dat mij doodsbang maakt. De stompen zijn veel op mijn romp en ledematen gericht. Mijn organen doen constant pijn, maar er is niks te zien. Ik weet dat hij wacht tot ik instort en ga huilen. Ik weiger me over te geven zolang dat nog mogelijk is. Voor nu ontloop ik hem vooral zoveel als ik kan.
Ik ben daarom ook nu weer het bos in gegaan om de eetbare groen-voorraad aan te vullen. Mijn overleven mag ik dan zelf niet in de hand hebben, ik weiger aan scheurbuik te sterven.
Met een lading wilde slablaadjes ben ik dan ook erg blij, en ik heb mijn rugzak die ik als boodschappentas mee heb, tot de rand toe vol gestopt. Uitgelaten betreed ik het kamp, en bots uiteraard tegen Sander op. Hij heeft voor de verandering een slechte dag. Hij keert zich woest naar mij en grijpt mijn keel vast. Met een angstig piepje houd ik me stevig aan zijn gespierde arm vast. Niet zozeer om me los te worstelen, want dat zit er echt niet in, als om de druk wat te verlichten. Verspeelde moeite want hij tilt me op en ik zie steeds meer zwarte vlekken in mijn blikveld komen.
Mijn oren suizen, en daardoor hoor ik niet wat de rest wel hoort. Zacht, maar duidelijk verstaanbaar zegt de Alfa: "Laat haar gelijk los!"

De weerwolfprins [deel 1]Where stories live. Discover now