Hoofdstuk 25: de Toespraak

960 91 16
                                    

We rennen door de gangen, Marry en Jake achter me. Gang na gang. Ik heb werkelijk geen idee waar we heengaan, maar ik volg de kreten. De wereld lijkt waziger te worden als ik me bedenk wat de gevolgen hiervan moeten zijn. Mensen zullen hoop verliezen, de kant van de monsters kiezen, onder bedrukking natuurlijk, maar zo veel verschil zit daar ook weer niet in. Ik heb geen wapens op zak, maar ik heb natuurlijk altijd mijn gaven nog en misschien kunnen andere mensen me een keukenmes geven. Zelfs daarmee kom ik nog verder.

We komen een grote open ruimte binnen, waarvan driekwart van de muren is weggeveegd door eenzelfde krab-monster als ik had in de test. Een aantal mensen weten zich tegenover het monster te verdedigen, maar de meesten proberen een uitweg uit het puin te vinden. Ik aanschouw even de gevolgen van het monster en kijk dan om me heen, of er enige manier van verdediging is. Ik vind uiteindelijk een grote staaf, die wel enige wonden kan opleveren.

Ik concentreer me en stop de tijd. Mijn handen trillen van de concentratie en de zwaarte van de staaf. Ik bezwijk bijna onder de zwaarte, maar het idee van de hopeloze mensen geef me meer kracht. Ik ben zwak, zegt mijn huilerige lichaam. De tranen rollen al over mijn handen als ik de staaf verder optil. Mijn spieren worden met de traan sterker en ik zwaai een aantal keer met de staaf, voordat ik op het monster aanval. Ik sla hem diverse keren en laat de staaf dan vallen. Ik neem een veilige afstand van het monster en laat de tijd vallen, zodat het weer zijn eigen tijd kan gaan.

Het monster kijkt woedend en verward om zich heen, aanschouwt zijn wonden en jammert, maar ik doe niets meer. Ik hijg van de inspanning en mijn vrienden kijken me bewonderend aan, maar dat merk ik vrijwel niet op. Het monster is echter niet dodelijk verwond. Ik bedenk wat ik daartegen kan doen en de topjes van mijn handen gaan prikkelen. Ik bedenk me opeens het macht hebben, dat ik heb geleerd op Uranus, maar dan bedenk ik me opeens mijn zwaard. Ik kijk om me heen, maar dat is natuurlijk onzin. Ik heb er niet meer aan gedacht. Het ligt natuurlijk nog op Saturnus. Ik kan mezelf wel slaan, hoe stom kan iemand zijn. Na een aantal seconden voel ik plots iets in mijn hand en geschrokken kijk ik naar het koude ding. Een zwaard, mijn zwaard. Er verschijnt een woord in krullerige letters; machtig. Ik kijk om me heen, maar niemand lijkt het opgemerkt te hebben. Marry en Jake proberen een deel van het gevecht uit te maken, maar ze kunnen niet echt helpen.

Ik grijns naar het monster. Je gaat eraan, denk ik en ik schrik me dood, als ik me besef dat ik net zo moet smalen als die jongen in het laatste blok. Ik schud mijn hoofd om die gedachte te verdrijven, maar hij komt maar omhoog komen. Dit is niet het moment om sentimenteel te doen. Ik haal mijn neus op en verman me. Met het beeld nog steeds in mijn hoofd, ren ik op de krab af en ik haal mijn zwaard omhoog. Met een krijs val ik aan. Ik steek, hak en raak op plaatsen waarvan ik later niet meer kan bedenken. Mijn hoofd tolt van het omdraaien en steken, als ik mijn eerste klap terug krijgt. Mijn rug zou wel kunnen breken, dan had het nog beter gevoeld dan dit.

De klap die op mijn rug is gevallen, breekt me bijna in tweeën. Ik val hoestend op de grond, als ik niet beter had geweten, kon ik beweren dat er bloed in mijn spuug zat. Ik hoor een aantal mensen mijn naam roepen, maar ik weer niet wie. Een donkere schaduw valt over mijn hoofd, het monster. Dit is mijn einde. Ik hoest nog wat “bloed”/slijm op en besluit dan dat ik zwak ben als ik het monster niet aan durf te kijken, dus ik draai me om en kijk om het monster heen, op zoek naar het zwaard, maar het ligt veel te ver achter het monster, dus ik zou er nooit bij kunnen komen. Ik moet bijna lachen om de ironie. Het monster wordt vermoord door een monster. Ik kijk naar het vieze gezicht van het monster en wordt misselijk, maar ik blijf kijken. Ik weet niet wat het monster stopt, en dan besef ik opeens dat iemand heel hard aan het schreeuwen is.

‘Kom maar om dan, hè!’ schreeuwt Monique vanaf ver. Haar eigen zwaard zit in de klink, maar ze heeft mijn zwaard opgepakt en dat brengt een herinnering op in het monster. Hij draait zich om naar Monique en ik knipper een aantal keer met mijn ogen, om zeker te weten dat wat ik zie, ook werkelijk gebeurd, maar het beeld van de schreeuwende Monique gaat niet weg. ‘Grace,’ zegt ze en ze gooit het zwaard hoog naar me toe. Dan haalt ze haar eigen zwaard uit zijn houder en valt schreeuwend het monster aan. Ik kijk verward om me heen. Het zwaard ligt twee meter naar rechts. Snel pak ik het op en sta ik op. De steken gaan meteen door mijn rug, maar ik duw mijn kiezen op elkaar. Ik ben een strijder, dit moet ik overleven. Een aantal andere mensen komen de zaal binnen met meerdere wapens, maar met dat ook twee monsters. De krab beseft blijkbaar dat zijn vriendjes er zijn en ontspant een beetje. Dat is het moment dat Monique de fatale slag uitdeelt. Haar zwaard doorboort het hart van het monster en het valt stikkend op de grond. Monique gaat op de buik staat en trekt heldhaftig haar zwaard uit het monster. Dan stort ze zich op de andere monsters.

De OntwakingWhere stories live. Discover now