Hoofdstuk 18: De Verrassing

1K 98 20
                                    

Twee dagen vrijheid. Dat is wat we krijgen. In die tijd mogen wij dingen doen die wij leuk vinden en zullen zij al onze toetsen bekijken en daarmee een top 25 maken. Bij de test van fase 3 zullen er nog vijf mensen afvallen en daarna hebben we de grote test. De gedachte aan dat maakt me zenuwachtig. Over ongeveer een week, misschien iets meer, is die test. Alleen de mensen die dat overleven zullen de training halen.
We besteden twee dagen in gezelligheid, terwijl we alemaal de bui boven ons hoofd zien hangen. Ik heb het gevoel dat de gezelligheid nep is, maar ik weet dat natuurlijk nooit zeker. Adrian heeft zich bij een andere vriendengroep aangesloten en we hebben sinds het incident al niet meer met hem gepraat. Ik weet niet hoe het met hem gaat, want niemand durft er blijkbaar in mijn buurt over te praten. Goh, gaan we dat weer spelen?
En dan breekt de laatste dag aan. We worden gewekt door een bel, die ik nog niet eerder heb gehoord. Hij klinkt vrolijk, wat ironisch is, aangezien de omstandigheden. We krijgen instructies door de intercom die mij vertellen dat ik naar kamer S4R moet, wat mij bij de planeten nog geen betekenis geeft. Maar er staat al een vrouw in volledig wit gekleed (ik weet niet hoe dat mag, aangezien je altijd iets van je eigen kleur moet dragen) buiten die me naar een kamer brengt.
Ik ben bang. Bang voor de witte muren, raamloos, er is maar een deur en die uitgang wordt geblokkeerd door een man met een donkere huid en borstelige snor.
Een vrouw met donker haar - dat raar afsteekt tegen al het witte in de kamer - schuift een blanco envelop naar me toe. Ik kijk haar aan, terwijl ik hem open, en ze knikt me een keer toe. Dan wend ik mijn blik naar het papier.

Geslaagd

Ik voel de zorgen van me afglijden en heb een moment dat ik de vrouw wil knuffelen, maar ik houd me in, want de vrouw ziet er nou niet echt heel erg vriendelijk uit.
Ze staat op en verwacht dat ik haar voorbeeld neem. Dat doe ik dus ook en ze lijd me naar de deur, waar een andere vrouw me weer naar mijn kamer lijd. Daar ga ik nooit naar binnen, maar ik ren meteen naar de eetzaal.
Ik ben niet de eerste. Evi is er al. We werden op alfabet genoemd, dus Evi kwam voor mij, maar Peter en Steph erna.
‘Wat is er?’ vraag ik, als ik Evi’s witte gezicht zie.
‘Adrian,’ zegt ze ontzet. ‘Hij is niet terug gekomen.’
Ademhalen, zeggen mijn hersenen, maar mijn lichaam lijkt de bevelen niet op te kunnen volgen. Er ontstaan wazige vlekken rond mijn blikveld. Ik zie dat peter met roze wangen binnen komt. Het laatste wat ik zie, zijn twee bezorgde ogen die zich over me heen buigen. Dan wordt alles zwart.

Ik hoor ergens in de verte gepiep. Mensen praten op een fluisterende stem, alsof ze me niet willen wekken. Ik weet niet van welke ik wakker ben geworden, maar dat is niet mijn grootste zorg nu. Ik moet naar de training. Wat is er aan de hand?
Ik probeer mijn ogen open te doen, om een zintuig meer te krijgen, maar het gaat moeizaam. Ik knipper even, omdat mijn zicht in eerste instantie wazig is.
‘Hé, Grace,’ zegt een stem. Ik probeer met mijn hoofd naar het geluid te draaien, maar het erg veel pijn. ‘Doe maar niet,’ zegt de vrouw. Ze verplaatst zich zo dat ik haar kan zien.
‘Waar ben ik,’ vraag ik paniekerig. Mijn stem is schor.
‘Dit is een test,’ begint de vrouw met een rustige stem, die me vreselijk irriteerd. ‘Je…’
‘Waar zijn mijn vrienden?’ onderbreek ik haar hysterisch. Als dit een test is, is dat het eerste waar ik aan kan denken. Bovendien weet ik niet of ze veilig zijn.
‘Luister!’ zegt de vrouw dringend. Haar vriendelijke, rustige stem is weg. Ik weet niet of ik deze toon leuker vindt. ‘De test is vervroegd. Dit is om jullie te leren omgaan met dingen, zonder gaven. Je mag nu vier dingen meenemen uit onze box. Hier is je tas.’ Ze legt een tas, naast mijn nachtkastje, die leeg is. En blauw. Ik vloek zachtjes. Hadden ze me geen groene tas kunnen geven? Die had niet zo opgevallen.
Ze wacht tot ik op sta - wat ik met moeite doe - en brengt me dan naar een met ijzer omgeven box.
‘Vanuit hier krijg je weer instructies,’ zegt ze en ze draait zich naar me om. ‘Veel succes, Grace.’ Ze kijkt even om zich heen en drukt me dan tegen zich aan. Ze hoort bij me, is de uitdrukking die daar bij hoort. Ik ben zo verbluft dat ik me laat omhelzen. Dan laat ze me om en loopt ze met ferme passen de gang door. Ik vraag me af of ik haar ooit nog terug zal zien, maar iets in mij hoopt van wel.
Na een minuut of twee naar de lege ruimte gestaard te hebben, weet ik me om te draaien, met opnieuw veel pijn. Ik zucht even, en kijk naar mijn vage spiegelbeeld in de metalen deur. Ik zie alleen een omtrek. Er valt een traan over mijn wang en ik veeg hem snel af. Huilen is stom. Vooral als je het doet omdat je ziet hoeveel je zelf veranderd bent. Dan pak ik het koude handvat vast en ik ril. Het is koud en ik heb alleen een zwart hemdje en een flexibele broek aan. Dan besef ik me dat ik zo de proef in ga en ben ik blij met mijn kleding. Ik kan er goed in rennen. Ik neem nog een blik op de lege, witte gangen en duw dan de hendel naar beneden.
De kamer zit nokvol. Ik kijk om me heen, op zoek naar camera’s, maar die kan ik niet vinden. Blijkbaar hebben we hier een beetje privé-tijd voor onszelf, om te beseffen wat er gaat gebeuren. Ik zie een aantal kasten, maar als ik goed kijk, zie ik wapens, voedsel, drinken, kapmessen, handboeken, ehbo-kisten en nog veel meer. Ik zucht en loop door de kille ruimte. Ik pak een aantal spullen vast en probeer mezelf te oriënteren. Terwijl ik nadenk over de omgeving waarin we terecht kunnen komen, bedenk ik welke spullen ik nodig heb.
Ik neem zeker de kleren niet, want ik kan het prima halen in mijn hemdje. Door de Vernietiging is de temperatuur een stuk omhoog gegaan, dus in de nachten zal het niet zo koud zijn, hoop ik. Ik heb sterke schoenen aan, dus ook die hoef ik niet mee te nemen. Zo heb ik het rek met kleren al gehad.
Ik klem mijn hand om de band van mijn tas en neem de volgende kast in me op. Het is de kast met kaarten, kompassen en alles om een weg te vinden. Ik vind zelfs de telefoons die ik tijdens wiskunde heb gebruikt, maar ik sla die over. Het was al een wonder dat het internet het hier nog deed. Als de satellieten nog in de lucht hangen, hebben ze vast geen verbinding meer met de aarde. Wel neem ik een kompas en een kaart mee. Het is een onduidelijke kaart, maar ik vind hem goed genoeg. Als ik goed kijk, zie ik dat hij van vlak na de oorlog is, dus dat er veel niet van moet kloppen. Maar ik kan op zich wel goed kaartlezen, dus ik gok het er maar op en stop de kaart met het kompas in mijn tas.
Dat zijn er al twee.
Ik loop door naar de volgende kast. Het water en eten. Ik sta twijfelend voor het eten. Als ik daar niet kan jagen, ben ik echt dood, maar als ik het meeneem, kan ik er waarschijnlijk maar een week mee doen, dus we moeten wel kunnen jagen. Ik neem een twijfelachtig besluit en sla het eten over. Dan pak ik een waterpakket mee, want ik moet wel wat kunnen drinken. Ik stop het in mijn tas en merk dat het meteen een stuk zwaarder is. Ik hoop maar dat ik er gewoon goed mee kan rennen.
De laatste kast is die met de wapens. Daar sta ik met een frons voor. Ik moet een wapen meenemen als ik wil kunnen jagen. Ik kan de messen meenemen, want daar ben ik goed mee, maar het pistool is compacter. Ik kijk even naar de kogels. Messen zal ik langer mee doorheenkomen, dus ik denk goed na en pak die. Met pijn in mijn buik laat ik het pistool liggen.
Ik neem nog alles even door, om te kijken of ik niet nog iets wil veranderen en kijk dan vol verlangen naar het pistool. Ik twijfel even over de kaart, want die heb ik nu wel gezien, maar ik zucht. Die zal ik vast wel weer vergeten. Ik heb hem nodig.
Ik sluit mijn tas, schuif hem over mijn rechterschouder en kijk nog een keer naar de kasten. Dan draai ik me om naar de deur en ga ik die door.
Daar staat een donkere man, met een stoel. Hij vraagt me te gaan zitten, dus dat doe ik. Snel werkt hij met een spuit. Ik schrik als ik de koude vloeistof door mijn aderen voel vloeien. Het laatste wat ik hoor is ‘Succes’.  Dan wordt alles voor de tweede keer vandaag zwart.

Ik weet niet of twee keer flauwvallen op een dag wel gezond is, maar ik heb er op het moment niet de tijd voor om over na te denken. Als mijn ogen openvliegen, zie ik waar ik ben. Een bos. Ik ben blij met de beschutting en de voedselrijkdom, maar ik besef me dat het lang zal duren om hier doorheen te rijzen. Eerst kijk ik naar de kaart. Als ik nu in het bos zit, zal ik ergens nog door een stad moeten. Daar kan ik misschien een oude auto of een fiets vinden, die ik in elkaar kan zetten. Met die zou ik veel sneller in de stad kunnen komen.
Dan kijk ik om me heen en kom ik tot de ontdekking, dat er een ster op de plaats staat waar ik ben. Ik kijk langdurig om me heen. Dan vindt ik waar ik naar aan het zoeken was. In een boom, ligt informatie.
Ik kom erachter dat ik naar een stad moet, die Latum heet. Het papier geeft me de coördinaten. Dan kijk ik naar de klok, die aangeeft dat ik over precies een minuut mag vertrekken. Ik krijg zenuwen in mijn buik. Er is een vlak op de vloer geschilderd, waar ik niet uitmag totdat de tijd afgeteld is.
Ik controleer snel mijn tas en stop alles er netjes in. Dan pak ik een mes en stop ik dat tussen mijn riemgaten. Ik slinger de banden over mijn schouders en in de laatste tien seconden sta ik klaar. Dan gaat de klok af.
De test is begonnen.

Sorry voor het lange niet uppen, maar hier is een hoofdstuk. Ik hoop dat jullie het spannend vonden. Wat ben ik toch weer gemeen :))
xo Alba

De OntwakingWhere stories live. Discover now