Hoofdstuk 3

2K 119 20
                                    

      En nu weet ik waarom je een advocaat toegewezen krijgt; zodat ze je de slechtste ter wereld kunnen geven. Eerlijk waar, ze gaven me de slechtste advocaat die ooit bestaan heeft. Nadat ik vijf dagen in voorarrest had gezeten, -met dank aan mijn geweldige advocaat- begon de rechtszaak. Op wonderlijke wijze kostte dat drie dagen en uiteindelijk kreeg ik zes keer levenslang. Sowieso best opmerkelijk omdat ik wel meer mensen vermoord had, maar het was op zichzelf al een rare straf. Stel dat het nog 80 jaar zou duren voordat ik dood zou gaan, zouden ze mijn lijk dan nog 400 jaar laten liggen? Dat lijkt me een beetje onmogelijk.
      Los van de rare, en belachelijke, straf, was er dus nog mijn vreselijke advocaat. Die man geloofde zelf niet dat ik onschuldig was. Oké, daar kon ik hem geen ongelijk in geven, want ik was schuldig, maar hij liet het wel iets te goed merken. Als hij betaald werd door het OM, wat volgens mij zo was, had hij vast en zeker een bonus gekregen omdat hij mij achter de tralies had gewerkt.

      Onderhand was ik het leven in de gevangenis wel gewend geraakt. Op een of andere manier hadden ze me niet in de jeugdgevangenis gestopt, waarom wist ik niet. Het ritme was simpel; je ging slapen, werd weer wakker, at, maakte ruzie, at weer, kreeg op je donder vanwege de ruzie van die ochtend, at nog eens en ging weer slapen.
      Ik had ongelogen elke dag wel een keer ruzie. Soms twee keer. En het meest had ik ruzie met een of andere breedgeschouderde massamoordenaar die twaalf keer levenslang had gekregen –hoe lang zou zijn lijk moeten blijven liggen?- en zijn sloofje. Dat kleine kereltje deed echt alles wat die man hem opdroeg. Angsthaas. Dat ik altijd ruzie had, was dan ook de reden dat ik een nieuwe cel en een nieuwe celgenoot kreeg. Dat laatste vond ik zeker niet erg, want ik zal al vijf weken opgesloten met een of andere pedofiel. Het enige wat die man kon doen was gore opmerkingen maken en daar zat ik ’s nachts mee opgesloten.

      Gelukkig was mijn nieuwe celgenoot wat jonger en vooral onschuldiger. Zo zag hij er tenminste uit. Op het eerste gezicht schatte ik hem rond de zestien, maar nadat ik wat langer gekeken had, verhoogde ik dat naar rond de achttien. Zijn blonde haar zag eruit alsof hij zijn handen er meerdere keren doorheen gehaald had en hing half voor zijn bruine ogen. Deze sprongen bijna uit zijn gezicht, mede omdat zijn ogen heel donker waren en zijn gezicht heel bleek, maar vooral omdat zijn gezicht nogal klein was. Net zoals hijzelf trouwens. Het was moeilijk in te schatten hoe lang hij was omdat hij op een bed zat, maar ik schatte hem rond de 1 meter 60. Dan zou hij ongeveer bij mijn schouder komen als hij zou staan. Hij was niet alleen klein, hij was ook mager. Heel erg mager. Niet mager op een manier dat het er ongezond uitzag, maar meer alsof hij van papier gemaakt was.

      De cel zelf zag er net zo uit als mijn vorige cel,  al had deze geen vieze pedofiel. De muren waren van een grijs beton wat alles nogal deprimerend maakte en de cel was precies vierkant. Naast de deur zaten twee kamers tegen de wand aan, waardoor de deuren een soort gangetje maakten. De ene kamer was een douche ,waar je liever niet douchte,  en de ander een wc, waar je liever niet kwam.
      Twee metalen bedden stonden tussen de muren geklemd en maakten het gangpad van de deuren verder af tot naar het uiteinde van de kamer. In totaal was de kamer dus zo’n vier meter. Misschien iets minder. Het was in elk geval niet erg groot.

      Pas toen ik achter me de deur in het slot hoorde glijden, ging ik op het vrije bed zitten. Ook deze had een niet al te dik matras.
      “Jij bent Alec, toch?” vroeg de jongen na een stilte van zeker tien minuten.
      “Ja,” antwoordde ik langzaam, “en jij?”
      “Mijn naam is Nate.” Daarna viel er weer een stilte. Theoretisch gezien had ik kunnen vragen waarom hij in de gevangenis zat, maar dat deed ik niet. Om twee redenen. De eerste was dat het niet iets was wat ik niet kon raden, waarschijnlijk iets al downloaden of hacken. De andere, en meest belangrijke, was dat we dan ook bij mijn reden aan zouden komen en dat was wel het laatste waar ik het over wilde hebben.
      “Is het waar wat ze over je zeggen?” vroeg Nate na een lange stilte.
      “Dat ligt eraan wat ze zeggen,” zei ik en het lukte me goed om droog en nonchalant te klinken.
      “Dat je een seriemoordenaar bent, dat je duizenden moorden op je naam hebt staan en dat je zelfs je eigen ouders vermoord hebt.”
      “Ja, nee en nee,” antwoordde ik en weer lukte het me om de trilling uit mijn stem te houden. Het was deels een trilling van woede en deels een trilling van verdriet, omdat ik misschien niet mijn echte ouders vermoord had, maar wel mijn adoptieouders. Mijn eigen ouders had ik nog nooit gezien.
      “Oh…” was de enige reactie die ik kreeg. Bijna vanzelf schoot mijn wenkbrauw omhoog. “Je klinkt teleurgesteld?” De toon van mijn stem was misschien iets te scherp, want Nate keek geschrokken op. Het was wel duidelijk dat hij niet in de gevangenis thuishoorde. Overduidelijk.
      “Dat… dat ben ik niet.” Hij begon zelfs te stotteren. Ik kreeg bijna medelijden met hem. Correctie, ik kreeg medelijden met hem. Dat was me dus nog nooit gebeurd, dat ik medelijden met iemand kreeg.
      “En waarom zit jij hier?” vroeg ik toch maar, want ik moest bekennen dat ik nieuwsgierig geworden was. Daarbij gold mijn belangrijkste reden om het niet te vragen toch niet meer. Het duurde even voordat ik een antwoord kreeg, maar het was een van de antwoorden die ik op mijn lijstje van onmogelijk redenen had kunnen zetten, als ik zo’n lijstje gemaakt had. Ik zat er in elk geval ver naast met hacken, want volgens hem was hij een dealer. Ik kon dan ook niet anders dan hem sceptisch aankijken.
      “Je liegt,” zei ik en ik was blij dat mijn stem droog en verveeld klonk.
      “Ik lieg niet.”
      “Waarom lieg je?”
      “Ik lieg niet.” Hij was een doorzetter. En een slechte leugenaar. Twee dingen waar ik een enorme hekel aan had en ik moest me dan ook inhouden om hem niet te wurgen. Eigenlijk had ik geen idee waarom ik die moeite deed, want een dode meer of minder maakte voor mij niets meer uit. Misschien kwam het door zijn angstige, schichtige en wantrouwige houding of misschien kwam het door het feit dat hij daar absoluut niet thuishoorde. Maar hij hield voet bij stuk en mijn irritatie liep steeds verder op.
      “Noem dan eens vier drugssoorten.” Nate’s hoofd schoot omhoog en ik kon zien dat hij de geschrokken blik uit zijn ogen probeerde te halen. Zonder succes.
      “Ik… ehm…,” stotterde hij,  “XTC… wiet… heroïne… coke…”
      Het kostte hem tien minuten om die vier te bedenken en te zeggen en in die tussentijd had ik mijn conclusie al getrokken. Hij loog. Die conclusie had mijn nieuwsgierigheid echter niet verminderd dus ik vroeg nog eens waarom hij daar zat. Weer gaf hij me hetzelfde antwoord en dat haalde het laatste restje geduld bij me weg. Kwaad stond ik op en in twee stappen stond ik bij hem. Het kostte me weinig moeite om hem zijn luchtpijp dicht te knijpen en Nate zelf bood weinig tegenstand.
      “Niemand liegt tegen mij, begrepen?” siste ik en als antwoord knikte hij. Om de boodschap goed door te laten dringen, hield ik hem nog even vast en daarna gooide ik hem terug op zijn bed. Hij was echt abnormaal licht.
      “Dus, waarom zit je hier?” herhaalde ik mijn vraag voor de zoveelste keer.
      “Ze hebben me vals beschuldigd van het dealen van drugs,” antwoordde hij haastig, wat op zich best verwonderlijk was aangezien hij naar adem hapte. Tevreden knikte ik. Dat antwoord klopte tenminste. Waarschijnlijk hadden we dezelfde advocaat, want alleen die sukkel kon iemand als Nate de gevangenis inkrijgen voor het dealen van drugs.
      “Hoe oud ben je?” vroeg ik, gekalmeerd door zijn antwoord.
      “Achttien en jij?”
      “Zeventien,” zei ik, me erover verwonderend dat we bijna even oud waren, maar heel erg verschillend waren. En niet alleen qua uiterlijk. Ik zou niet eens overwegen om zo schichtig en bang om me heen te kijken zoals hij dat deed.
      “Waar ben je bang voor?”
      “Voor jou.” Het was duidelijk dat hij moeite had om dat toe te geven, maar mijn waarschuwing was duidelijk aangekomen.
      “Voor mij?” vroeg ik oprecht verbaasd. “Waarom?”
      “Je bent een seriemoordenaar.”
      Oh ja, ik was de gevreesde seriemoordenaar. Hoe raar het ook klinkt, -vooral omdat ik een paar minuten daarvoor een doodsbedreiging naar de jongen gezonden had- maar ik was het serieus vergeten. En weer trok een steek van schuldgevoel en schaamte door mijn borstkas. Blijkbaar waren alle emoties van mijn gezicht af te lezen, want Nate vroeg: “Of ben jij ook vals beschuldigd?”
      “Nee,” zei ik en ik had mezelf weer herpakt. De toon in mijn stem maakte duidelijk dat hij niet door moest gaan over dat onderwerp en mijn gezicht was, voor zover ik het doorhad, weer een en al irritatie en verveling. Aan het eerste viel in elk geval nauwelijks te twijfelen, want Nate hield wijs zijn mond. Daar was ik redelijk tevreden mee en ik ging op mijn bed liggen.

      Ongeveer vijftien minuten later deed een cipier de deur van onze cel open. Zonder verder iets te zeggen, liep de man weg.
      “Chagrijn,” mompelde ik terwijl ik overeind kwam. Overigens was elke cipier die ik tot dan toe tegen was gekomen chagrijnig, maar dat weerhield me er niet van om me er kapot aan te irriteren.
      “Kom je mee?” vroeg ik aan Nate zonder echt te weten waarom ik het vroeg.
      “Naar de binnenplaats?” Ik knikte.  “Nee.”
      “Ik zorg ervoor dat niemand je aanraakt,” verzekerde ik hem, maar dit keer wist ik wel waarom. Zo kon ik makkelijker ruzie krijgen, want iedereen zou op Nate afgaan en mij dus een ‘goede’ reden geven om met ze te vechten. Ongelovig keek Nate me aan, maar daarna knikte hij.
      “Goed dan.”

Duivelskind [Discontinued]Where stories live. Discover now