Hoofdstuk 12

25 4 0
                                    

Nesmiah

De Zonnester botste met haar hoofd tegen een kast. Senan en ik liepen naar haar toe. Ze lag bewusteloos op de grond.

'Ik zal iemand gaan halen,' zei Senan.

Ik sprak hem niet tegen. Ook al leek het me nog steeds geen goed idee. Iets zei me dat we geen hulp gingen krijgen.

Ik hurkte me voor het meisje neer. Slapend leek ze een pak vrediger. Ik aaide haar hoofd. Haar haar was slecht geknipt en niet geborsteld. Ik wilde haar oppakken en op een bank zetten, maar deed het niet. Haar reactie van daarvoor weerhield me.

Senan kwam terug met een bibliotheekbediende in zijn kielzog. 'Hier,' zei hij, 'misschien moeten we een ambulance bellen?'

De man die hem volgde leek verward. 'Sorry, meneer. Waarom moeten we een ambulance bellen?'

'Omdat dit meisje zich overduidelijk niet goed voelt. Ze heeft haar hoofd gestoten.'

De bibliotheekbediende had een wazige blik over zijn gezicht. 'Kunt u dat even herhalen?'

'Dit meisje voelt zich niet goed,' zei Senan opnieuw. Hij wees naar de Zonnester.

'Ik begrijp echt niet wat u bedoelt.' De man keek zelfs niet naar het meisje. Hij keek naast haar.

Senan had een hulpeloze blik in zijn ogen. 'Hoe kunt u het niet begrijpen? Iemand voelt zich niet goed en we hebben een ambulance nodig!'

'Wie heeft een ambulance nodig?' De man leek het gesprek niet te kunnen volgen.

'Dit meisje!'

De bibliotheekbediende keek me aan. 'Voelt u zich niet goed? Bent u gewond?'

'Nee, u begrijpt het verkeerd,' antwoordde ik. 'Ik ben perfect in orde. Het is dit meisje dat zich niet goed voelt.' Ik keek naar de Zonnester.

'Ah, oké. Als er niets mis is, dan ga ik terug aan het werk. Roep maar als ik jullie ergens mee kan helpen.' Hij schonk Senan en mij een vriendelijke glimlach vooraleer hij vertrok.

Senan keek me radeloos aan. 'Wat was dat?'

'Geen idee, maar ik denk niet dat we hulp krijgen.'

Senan zette zich naast me neer. 'Is dit de eerste keer dat je haar hebt ontmoet?' Hij maakte een hoofdbeweging naar het meisje.

'Nee, dat was een paar dagen geleden. Op de dag dat de Familie zich weer in ons leven kwam moeien.'

Senan bleef stil.

'Ze was op het treinstation lawaai aan het maken. Het was vreemd. Niemand keek haar aan. Toen ze mij zag kijken liep ze weg.'

'Niemand keek haar aan?'

Ik knikte. 'Het was alsof niemand doorhad dat zij degene was die het kabaal veroorzaakte.'

Uit het niets leken Senans ogen te stralen. Zijn normaal ietwat sombere uiterlijk klaarde op. Hij leek een totaal ander persoon. Het was een blik die ik hem enkel zag gebruiken bij zijn studies. 'Misschien... moeten we haar toch meenemen.'

Ik keek hem raar aan. 'Ze is een mens, geen huisdier. Bovendien je zag hoe ze daarnet reageerde. Het is overduidelijk dat ze niet met ons mee wilt.'

Senan staarde naar de vloer. 'Moeten we haar dan laten liggen? Ze is gewond en niemand wil ons helpen. Bovendien kan ze altijd weggaan wanneer ze wakker wordt.'

'Waarom ben je plots zo geïnteresseerd?'

'Omdat het vreemd is. Onverklaarbare dingen zijn interessant,' zei hij fluisterend.

'Is dat de reden dat je je thesis over magie doet?'

Hij bleef een lange tijd stil vooraleer hij knikte. 'Dat is een van de redenen.'

'Een van... Zelfs na al die jaren vertel je me nog niet alles,' zei ik bitter.

Zijn ogen verloren hun straling. 'Ik... het is voor je eigen bestwil.'

'Ja, ja. Zalig zijn zij die onwetend zijn.'

*

We brachten de Zonnester naar huis. Gelukkig waren Malik en Bine er niet. Ik wist niet wat ik anders zou hebben gedaan.

We legden haar op het bed in mijn miezerige kamer. De kamer waar Bine me had ingesmeten. Het is niet zo dat het geen goede kamer was, maar het was een herinnering aan mijn machteloosheid ten opzichte van de Familie. Het was een hatelijk gevoel.

Het meisje krulde zich op. Ze leek net een klein dier.

Niet lang nadat we haarhadden neergelegd werd ze wakker. Ze keek om zich heen. Haar ogen verwijddenzich toen ze Senan en mij zag. 

Het meisje waar niemand naar kijktWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu