Hoofdstuk 5

33 5 0
                                    

Solène

Het meisje keek me aan. Ze bestudeerde me van top tot teen. Van mijn kroon, mijn slordig geknipte haar, mijn geschminkte gezicht, mijn jurk tot aan mijn ongeschoren benen. Ik stond stijf stil, liet haar blik over me heen gaan. Ik hield mijn adem in. De tijd stond stil. Mijn brein was bevroren - in ieder geval tot ze in mijn richting bewoog.

Mijn hart sloeg een slag over. Vanuit het niets begon het als een razende te kloppen. Mijn adem werd gejaagd. Iemand komt op me af. Ik panikeerde. Wat moet ik doen? Het meisje kwam dichter bij en ze leek haar pas zelfs te versnellen. Doe iets! gilde ik in mijn hoofd.

Mijn lichaam nam actie vooraleer mijn verstand het kon tegenhouden. Ik sloeg op de vlucht. Ik veranderde mijn oorspronkelijke route en rende naar de metro. De roltrappen zaten vol mensen die zich – van zodra ik in de buurt kwam – tegen de leuningen aandrukten. Ik schoot er als een raket door. 'Wacht!' schreeuwde het meisje achter me. Dat motiveerde me om nog rapper te lopen. Mijn benen droegen me door de gang en voor het eerst in mijn leven kwam het van pas dat iedereen me ontweek. Mijn weg werd niet gehinderd, die van mijn achtervolger wel. Ik liep naar de uitgang die leidde naar het Astridplein. Voor ik die kon bereiken voelde ik echter een hand op mijn schouder drukken. Door de schok verloor ik mijn evenwicht en viel op de harde vloer.

Mijn lichaam leek het niet eens te voelen. De angst stroomde door mijn aderen en verlamde alle echte fysieke pijn. Het enige wat ik voelde was de mentale benauwdheid, de angst. Iemand had me aangekeken, naar me geroepen, mijn schouder aangeraakt. Het was een echt levend wezen. Niet iets uit mijn fantasie. Het was geen vrolijke gelegenheid. Het besef dat iemand me echt zag en besloot naar me te toe komen, ging gepaard met een besef van gevaar. Ik was in gevaar. Dat is wat mijn instinct me vertelde. Dat meisje was voor zover ik wist de enige persoon hier op aarde die me iets kon aandoen. Ze kon me pijn bezorgen, zowel fysiek als mentaal. Dus het enige wat ik kon doen was me zover mogelijk van haar verwijderen.

Mijn knieën hadden de grond nog maar net aangeraakt of ik schoot alweer omhoog. Het enige wat k voor ogen had was de uitgang die recht voor mijn ogen lag. Die moest ik bereiken. Zo snel mogelijk. Helaas voor mij was het meisje al bij me. Ze greep mijn arm. 'Wacht,' zei ze. 'Gaat het wel?'

Ik trachtte als een bezetene haar hand van me af te schudden. Haar aanraking was brandend. Alsof ik tot as zou vergaan. Misschien was het gewoon mijn verbeelding die voortkwam uit vrees. Met elke seconde geraakte ik meer in paniek. Ik moest ontsnappen.

Ze verloor haar grip. Ik snelde naar voren, weg van haar. Ik ging de roltrap op. Liep voorbij de fietsen en bedacht dat ik beter niet naar de bibliotheek kon gaan. Ik moest naar een plek waar ze me niet zomaar kon volgen. De cinema. Ik liep de hal in en passeerde de man die de tickets nakeek. Ik nam de lange roltrap die boven de hal hing en zag een glimp van het meisje die net was binnengekomen. De eerste verdieping liet ik voor wat het was en ik ging meteen door naar de tweede – voor het eerst in mijn leven de artificiële sterrenlichtjes waar je doorheen moest negerend. Op de tweede verdieping liep ik de eerste de beste zaal in. Ik liep de trappen op helemaal achterin de zaal en ging liggen op de grond verstopt achter de voorlaatste rij.

Op het tapijt zag ik een paar verloren popcornen liggen. De film op het scherm zette voort. Het verhaal ontwikkelde zich. Het meisje kwam niet binnenstormen. Na een tijdje kalmeerde mijn hartslag. Ik begon mijn gedachten te ordenen.

Ik stond op van de grond en plofte neer in een van de stoelen. Toen sloeg ik mezelf op mijn kop. Ik was gevlucht van de persoon die ik al heel mijn leven zocht. Hoe kon ik zo dom zijn? Op dat moment was ik razend op mezelf. Meerdere keren liet ik mijn hand op mijn voorhoofd terechtkomen in de hoop dat het mijn gestoordheid zou verdrijven. Ja, die persoon was gevaarlijk. Ja, ze kon me kwetsen, pijn doen. Maar wat maakte het uit? Ze zag me.

De herinnering aan mijn moeder dreef naar boven. Hoe ze me ooit zag, liefde gaf vooraleer ze me vergat. Het maakte veel uit.

Ik stond op uit mijn stoel en liep naar voren in de zaal. Ik ging op het podium staan onder het geprojecteerde scherm. Ik keek alle mensen aan die in de zaal waren – het waren er niet veel. Niemand keek terug. 'Aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaah,' schreeuwde ik op mijn hardste. Sommigen grepen naar hun oren en keken verward. Niemand keek naar me.

'Zien jullie me?' vroeg ik op een strenge toon, alsof ik een leerkracht was voor een klas opstandige kinderen.

Niemand antwoordde.

Opgelucht blies ik mijn adem uit. Blij dat ze me nog steeds negeerden.

De film eindigde. De mensen verlieten de zaal. Ik bleef. Ik bleef tot de laatste film geëindigd was. Ik negeerde de honger in mijn maag. Dit was een record. Vandaag ben ik het eens die dingen negeert. Een bittere lach ontsnapte mijn mond. Ik verliet de zaal en ging naar beneden. 

Het meisje waar niemand naar kijktWhere stories live. Discover now