Hoofdstuk 2

Depuis le début
                                    

  Ik ben geadopteerd. Mijn moeder deelde het me een keer mee, nonchalant alsof ze zei dat we gingen winkelen. Overigens ging ze daarna ook winkelen, maar mocht ik niet mee. Sindsdien heb ik een gloeiende hekel aan mijn biologische ouders, meer dan aan mijn adoptie-ouders, die ook geen bal om me lijken te geven. Mijn biologische ouders besloten om me de naam vaarwel te geven en me maar op straat te leggen, want ja, wat moet je anders met zo'n kind?

  Het komt door mijn kleur, dat weet ik ook wel. Als ik zo'n perfect Donkerroodje was, dan zou ik vast een prachtige naam hebben gekregen en een zo'n even perfect leven. Maar nee, ik werd Blauw en totaal nutteloos, althans, in hun ogen. Mensen zagen me als een gevaar of besloten dat ik waardeloos was. Dus dan leg je jouw kind maar op de straat, hopend dat ze wordt overreden door een koets.

  Soms wil ik gewoon goed gebruik maken van mijn gave. Wraak nemen op al mijn valse klasgenoten en vervolgens mijn biologische ouders opzoeken. Maar ik hoef maar een kick te geven of ik word opgepakt, omdat ik Blauw ben. Ik kan immers wel de tijd stilzetten, dat betekent niet dat de slachtoffers van mijn truc niet bij bewustzijn zijn.

  Wat dan ook. Ik draai me om en loop het schoolgebouw in, met mijn vuisten stevig tegen mijn dijbenen gedrukt. Het is hier een broeiplek van gegiechel, geschreeuw en geklets. Een paar jongetjes die niet ouder dan een jaar of twaalf kunnen zijn, rennen gillend heen en weer — Oranje, natuurlijk. De nieuwe lading eersteklassers is elk jaar al erg genoeg, en elk jaar zijn ze nog vervelender. Maar Oranje eersteklassers zouden gewoon opgepakt moeten worden. Het lijkt net alsof ze regelrecht van de kleuterschool komen. Ik kan altijd nooit wachten tot die mormels op trainingskamp gaan.

  Een paar Rozen in mijn buurt beginnen te gillen en elkaar aan te stoten. Ze maken het gangpad vrij voor een meisje. Ik draai met mijn ogen. Rozen kunnen het niet laten elk persoon die beter lijkt dan zij te aanbidden.

  Ik draai me om, niet onder de indruk, tot ik de roos op haar borst zie en de drukte zowaar snap. Ze is Paars, en Rozen zijn gek op Paarsen, nog gekker dan op Donkerroden.

  Het Paarse meisje glimlacht hooghartig. De Rozen staren haar bewonderend aan. Ze is knap. Donkerrood-knap. Blonde haren die strak naar beneden vallen, hetzelfde haar als ik vroeger had. En haar blauwe ogen zijn zo'n gekke tint dat ze wel violet lijken, iets wat ervoor zorgt dat haar strakke uiterlijk een dromerig randje krijgt.

  Mij boeit het helemaal niets, maar de Rozen zouden de Rozen niet zijn als ze hier niet van doordraaiden.

  Violet beweegt zich sierlijk door de gangen en lacht naar de toeschouwers, als een beroemdheid, en misschien is ze dat ook wel. Dat ik iemand niet ken, betekend in deze wereld niet meteen dat het een onbekend iemand is.

  Af en toe zegt ze iets tegen iemand. Ik kijk toe hoe iedereen zich obsessief op Violet richt, en kan een rol met mijn ogen niet weerstaan.

  Als ik opkijk staat ze recht voor mijn neus. Ik schrik, maar probeer het niet te laten merken. In plaats daarvan richt ik mijn kin ietsje op. Ik heb een hekel aan mijn korte lengte, want daardoor zien andere mensen gauw de gelegenheid om te proberen me te intimideren.

  Ze lacht charmant. 'Je bent Blauw.'

  'Je meent het.' Ik zet me alvast schrap voor wat ze mogelijk met me gaat doen. Als ze zou willen, zou ze me de school in brand kunnen laten steken. Paarsen kunnen nou eenmaal alles bevelen wat ze willen, iedereen is gedoemd naar ze te luisteren.

  'Je bent zeldzaam. Zeldzamer dan ik.'

  'Niet aan gewend, zeker?' Ik voel gewoon een scherpe en denigrerende opmerking opkomen, maar in plaats daarvan zegt ze: 'Nee. Ik ben Helene. Je ziet me vast nog wel een keertje. Leuk om kennis met je te maken, Vale.'

Spel der RozenOù les histoires vivent. Découvrez maintenant