Droom

131 9 11
                                    

De wind is guur. De lucht is koud. De regen word hard tegen mijn gezicht geslagen. De lucht is grijs en heeft veel donkere onheilspellende wolken. De regen komt met bakken uit de regen. Ik ben helemaal doorweekt. Ik heb alleen maar een raar enge witte jurk aan die tot mijn knieen komt. Het bloed druipt van mijn armen en benen. Onder aan de jurk zitten diep rode vlekken. Ik ben aan het fietsen. Door de sterke wind kom ik nauwelijks vooruit. Ik fiets op de dijk. Tussen de rivier en de dijk zit een groot weiland. Er staan een boel mooie treurwilgen. De takken zwaaien in de wind. Ze zwaaien vaarwel. De rivier is woest. De golven spatten alle kanten op. Terwijl iedereen binnen zat, vond ik rust in de regen. Ik kom bij mijn plekje aan. Ik stap van mijn fiets neer en smijt hem op de steile grond. 1 plekje van de wand heeft een inham zodat het net een stoel is. Ik ga erop zitten. De wind woelt door mijn haren. De wind is koud, maar ik voel niets. Ik wil niets voelen. Ik heb nergens meer zin in. Niks wat ik doe is goed. Ik kan dit niet meer volhouden. Ik ben al een soort van dood. Niemand waar ik van houd, houd van mij. Alles is tevergeefs. Ik kan nooit meer blij worden. Ik zal altijd alles haten. Ik wil gewoon stoppen. Het waait erg hard. De bomen worden door elkaar heen geschud. Het water naast het weiland is wild aan het spatten. In het gras vormen zich kleine draaikolkjes. Het liefst zou ik daarin willen verdrinken. Als ik lang genoeg heb gezeten en gedacht kijk ik naar opzij. Mijn fiets ligt in het gras met de tas eraan. Ik wurm de tas van het stuur af en loop naar beneden, naar het weiland. Het is een wijd veld. Ik word bijna omvergewaaid. Zo hard waait het. Dat de wind míj nog kan optillen met mijn f*cking gewicht. Ik plof onder een mooie, grote boom neer. Mijn haar stopt een beetje met waaien omdat ik word beschermd door de boom. Ik pak mijn tas en maak hem open. Wat er in zit? Mijn dagboek, waar ik weinig in schrijf, maar nu is dus het geval dat  ik ga schrijven, een pen en een lang touw. Een perfecte, stevige tak hangt boven mij. Ik pak het dagboek en de pen en sla het boek open op een willekeurige bladzijde. Ongeveer in het midden, dan kunnen ze het makkelijk terug vinden en lezen. Ik zuig op de dop, haal hem er dan af en begin te schrijven.

'Hallo. Ik was October Rose. Ik was 17 jaar geworden en ik zat in een band, R6. Zij waren mijn wereld. Ik kon niet zonder ze. Maar alleen 1 persoon wist hoe ik me voelde. Maar nu weet ik, dat ik al die tijd fout zat. Niemand zal namelijk ooit van mij houden. Niemand zou mij ooit aardig vinden. Niet eens mijzelf.' Ik stop even met schrijven. Het is raar zo te schrijven, en ik weet niet meer wat ik moet schrijven.

'Maar ik hield wel van sommige mensen. Ik zou alles voor ze doen. Maar alles wat ik deed, was verkeerd. Ik kon niets. Alleen huilen. Ik weet dat U nu geschrokken bent om dit te zien/lezen, maar ik weet ook dat het U niets uit maakt en dat U niet verdrietig bent. Want niemand geeft om mij. Ik ook niet. Daarom vond ik het genoeg. Er was geen licht meer in de donkere tunnel. Het is tijd om te gaan.' Ik staar naar de zinnen, de woorden en de letters. Ik zucht. Ik begin weer te schrijven. Ik schrijf alle namen van mensen om wie ik geef. Ross Lycnh, Rydel Lynch, Ellington Ratliff, Riker Lynch, Rocky Lynch, Ryland Lynch, Stormie Lynch, Mark Lynch, Anne Rose (mijn moeder), Fabian Rose (mijn vader). Ik schrijf nog een beetje door van familieleden, waarvan ik sommige namen half ben vergeten. Dan denk ik aan Velissa. Zal ik haar opschrijven? Ik begin een V te schrijven. Nee natuurlijk niet. Ik kras het door. Ik bestudeer de volle pagina met mijn soort afscheidsbrief en de lijst met mensen. Ik schrijf er nog 1 ding bij.

'Zij mochten mij allemaal niet.' tevreden zoek ik een plekje voor het dagboekje om te staan zodat iemand het makkelijk kan vinden. Dan is het tijd. Ik zal eindelijk worden vrijgelaten. Ik zal niet meer in dit lichaam hoeven zitten. Niet meer bang te zijn. Ik kijk er al naar uit. Ik pak het touw uit de tas. De twijfels komen terug. Zouden de bandleden het erg vinden? Zouden ze weer naar iemand anders gaan zoeken? Of... Zouden ze stoppen? Nee.. Nee natuurlijk niet. Het is niet erg als ik er niet ben. Iedereen is alleen maar blij. Ik heb dit thuis in mijn kamer met de deur op slot al geoefend, dus het is nu een eitje. Ik leg het in een S-vorm en wikkel het touw erom heen. Ik maak een de knoop goed strak. Als ik opsta waait de wind langs mijn jurk, als een vaarwel. Tot nooit meer ziens. Het is nu toch eindelijk daar. De twijfels zijn weg, en komen dan weer terug, en dan gaan ze weer weg. Ik stop met denken. Ik maak de strop vast aan de sterke tak boven mij.Hij zit goed vast. Ik hoop niet dat hij breekt. Chips. Vergeten. Ik loop terug naar mijn fiets. Dat krukje meenemen was echt een heel gedoe. Hij viel er steeds vanaf. Maar het is gelukt. Ik haal het krukje vanachter vandaan en loop terug. Ik zet hem op de grond, onder de strop. Ik wiebel even om te kijken of hij echt goed staat, anders val ik er nog af voordat... Nou ja.. Ik er klaar voor ben. Ik klim op de kruk. Ik stoot bijna mijn hoofd tegen de tak, maar zo niet meer. Ik slik een brok door mijn keel en pak de strop vast. Ik kijk om me heen. De wind waait dreigend over het landschap heen waardoor de rivier, de bomen en het gras te keer gaan. Ik kijk naar mijn dagboek. Hij staat nog keurig op de juiste bladzijde opengeslagen. Een traan kruipt uit mijn oog naar mijn wang. Ik schud nog even mijn drijfnatte haar uit mijn gezicht. Ik zucht een paar keer. Ik denk aan alle mensen op de lijst. Ik houd zoveel van ze. Allemaal. Sommige meer. Maar dat doet er niet toe. Ik heb mezelf er niet opgeschreven. Ik haat mezelf. Iedereen haat mij. Ik ben ook vreselijk. Ik weet het. Meerdere tranen rollen over mijn wangen. Ik kan het niet. Ik laat de strop los en stap van het krukje af. Huilend zak ik in elkaar naast mijn boekje tegen de boom. Met luide halen blijf ik daar nog even zitten tot dat het alleen nog maar snikjes zijn. Ineens lach ik. Ik ben niet blij. Ik lach. Mijn mondhoeken staan naar boven en mijn ziel naar beneden. Ik ga. Ik ga op de kruk staan en duw de strop over mijn hoofd. Ik trek hem vast tegen mijn nek zodat hij bijna knelt. Nog 1 laatste zucht... Plots hoor ik iemand roepen. Een onbekende vrouwenstem. 

''Nee! Stop! Doe het niet!!'' Het is een vrouw die op de dijk fietst. Ze is doorweekt. De regen en de wind beukt op haar in en ze komt nauwelijks vooruit. Maar mijn besluit staat vast. Ik glimlach breed naar haar en zwaai. Alsof het een grap is. Ik was opgelucht toen ze niet naar beneden kwam hollen. Ik kan gewoon mijn ding doen. Aan mijn leven een einde maken. Het leven eindigen. Ik heb al 17 jaar veel te veel zuurstof van andere opgemaakt. Ik heb eten gegeten en gedronken. Ik heb water gebruikt en kleren. Ik walg van mezelf. Ik ben veel te lang al lelijk geweest. Van binnen en buiten. Als de vrouw weg is, is het tijd. Ik haal nog 1 lange, diepe adem in me op. Mijn aller aller laatste. Ik denk nog in no time aan iedereen. Met de laatste adem die ik in mijn mond hand. Met die laatste adem stap ik van het krukje af. De kruk valt om en ik val. Ik val en de strop word kleiner. Ik ben dood. Ik ben niet meer. Ik ben geweest. Ik was. Ik zie mijzelf hangen. Het is eng om mijzelf dood te zien. Het is klaar. Alles is klaar. Eindelijk!

Judged |ON HOLD :(|Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu