Deel 17

456 27 6
                                    

‘Wolfs, wat… wat is er?’ ‘Ik… ik heb nagedacht, Eef.’ ‘Waarover? Wat is er aan de hand Wolfs?’ zei ik op dringende toon. ‘Ik kan dit niet. Ik hou te veel van je om een hele dag normaal tegen je te doen.’ Ik schrok en voelde de tranen opkomen. Snel draaide ik mijn rug naar hem toe. Hij hoefde niet te zien dat ik om hem huilde, of dat ik überhaupt huilde. Hij was mijn tranen niet waard. Ik wilde hem niet meer zien, nooit meer. Ik voelde hoe zijn grote hand de mijne omsloot, zoals hij al zo vaak had gedaan. Maar ik wilde het niet meer. Ik kon het niet. Ruw sloeg ik Wolfs’ hand weg en rende, verblind door tranen, het politiebureau uit, niet wetend waarheen.

Na een aantal uren langs de Maas en door het bos gelopen te hebben zag ik dat het donker werd. Ik wist niet waar ik heen moest. Naar De Ponti? Misschien was Wolfs daar nog wel. Sowieso zou hij moeten verhuizen, maar hij had vast nog geen vervangende woonruimte gevonden. Ik hoopte dat hij zover mogelijk weg zou gaan, weg uit Maastricht, terug naar Amsterdam bijvoorbeeld. Maar Wolfs had wel meer geld dan ik, en De Ponti was van mij. Ik besloot naar huis te gaan en Wolfs naar een hotel te sturen. Snel liep ik richting De Ponti. Het was inmiddels al donker geworden en omdat het al eind november was, was het behoorlijk koud. Achter me hoorde ik een auto aankomen. Ik ging wat dichter naar de kant van de weg lopen, zodat de auto er langs kon. De auto minderde vaart en ik hoorde dat hij naast me bleef rijden. Ik keek naar de bestuurder en zag een man die ik rond de dertig schatte. Hij draaide zijn raampje naar beneden en vroeg of ik een lift nodig had. Ik wilde eigenlijk nee zeggen, want ik kon best mijn eigen boontjes doppen, maar het was nog zeker een half uur lopen naar De Ponti, en eigenlijk had ik het best koud en waren mijn benen redelijk moe. Daarbij had ik mijn telefoon, portemonnee en al mijn andere spullen op het bureau laten liggen. Dus glimlachte ik naar de man en knikte. Hij stopte en ik liep naar de andere kant van de auto om in te stappen. ‘Hoi, ik heet Eva,’ zei ik, terwijl ik mijn hand uitstak. ‘Bob,’ stelde de man zich voor. ‘Waar moet je heen?’ ‘Naar het centrum van Maastricht,’ zei ik. ‘Wilde je daar helemaal heen gaan lopen?’ vroeg Bob verbaasd, terwijl hij wegreed. Ik knikte en zei; ‘Nouja, ik moet iets vóór het centrum zijn, maar als je me in het centrum afzet komt het goed hoor.’ Bob schudde zijn hoofd. ‘Nee nee, zulke mooie vrouwen laat ik niet alleen door het centrum lopen als het donker is, en al helemaal niet door de buitenwijk.’ Ik bloosde en glimlachte. Van onder mijn pony bekeek ik de man. Hij was niet lelijk om te zien. Donkere krullen, mooie bruine ogen, schattig baardje. Ineens begon mijn buik heel hard te knorren. Bob begon te lachen en ik keek beschaamd op. ‘Heb je nog niet gegeten?’ vroeg hij verbaasd. Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, ik was onderweg naar huis.’ Hij knikte langzaam. ‘Waarom ga je niet met mij mee? Dan eet je wat bij mij en zet ik je daarna wel thuis af?’ even twijfelde ik. Waarom zou deze vreemde man mij zo willen helpen en me mee naar huis willen nemen? Toen knikte ik. Wolfs zou nog in De Ponti kunnen blijven. Ik zou zo wel even bellen of sms’en, dat hij weg moest zijn als ik thuiskwam. Bob woonde niet ver weg en na een paar minuutjes waren we al bij zijn appartement. ‘Let niet op de rommel, ik woon alleen,’ zei hij nog snel, voor hij de deur voor me opendeed. Ik keek het appartement rond terwijl ik mijn jas uittrok. Het zag er best gezellig uit, ondanks dat het niet zo groot was. Hij liep naar de keuken en ik besloot achter hem aan te lopen. Aan een eettafel stonden twee stoelen. Ik pakte er één en ging zitten. ‘Wil je wat drinken?’ vroeg Bob me. Ik knikte: ‘Water alsjeblieft.’ Hij pakte een glas en hield het onder de kraan. ‘Lust je spaghetti?’ vroeg hij. Weer knikte ik. ‘Moet ik ergens mee helpen?’ bood ik aan. ‘Je zou de tafel vast mogen dekken,’ zei hij. Ik stond op, op zoek naar borden en bestek. Terwijl ik de tafel dekte begon Bob wat te neuriën. Al snel herkende ik het liedje en zong zachtjes mee. Het was een niet zo bekend liedje, dus ik was verbaasd dat hij het kende. En blijkbaar dacht hij hetzelfde want hij keek me verbaasd aan. ‘Ken je dat?’ vroeg hij. Ik lachte en knikte enthousiast. ‘Ja, ik vind die man zo ontzettend goed!’ hij liep naar een box, sloot zijn telefoon aan en al snel klonken de eerste tonen van mijn lievelingsnummer. Het was een mooi nummer en ik werd er altijd rustig van. ‘Wauw, nooit gedacht dat ik nog iemand zou tegenkomen met dezelfde muzieksmaak,’ lachte ik, terwijl ik door zijn afspeellijst scrolde. Hij glimlachte en kookte ondertussen verder. Na een paar minuten was het eten klaar en gingen we aan tafel. Plotseling dacht ik eraan dat ik Wolfs niet had laten weten waar ik was. Ik mocht die man dan wel haten, maar ik gunde het hem niet om zo bezorgd te zijn. ‘Mag ik jouw telefoon even lenen om een sms te sturen?’ vroeg ik Bob. Hij knikte en gaf het me, maar ik zag de vragende blik in zijn ogen. Ik besloot het te negeren en typte Wolfs’ nummer in, dat ik gelukkig uit mijn hoofd kende. ‘Ik ben bij iemand. Maak je geen zorgen, ik ben oké. Als ik straks thuiskom wil ik graag dat je weg bent. Ik hoef je niet meer te zien. Eva.’ Snel drukte ik op verzenden, voordat ik me bedacht. Ik verwijderde het smsje en gaf de telefoon terug aan Bob. ‘Dank je wel. Voor alles,’ zei ik. Hij knikte en vroeg; ‘Wil je me nog vertellen waarom je in je eentje over straat liep zonder spullen?’ even aarzelde ik, maar toen besloot ik een korte versie te vertellen. ‘Ik had ruzie met mijn vriend en ben nogal gehaast vertrokken. Hem heb ik net gesmst dat ik ergens anders eet en dat hij straks uit mijn huis moet zijn.’ Bob knikte begrijpelijk. ‘Je mag ook hier slapen als je wil,’ bood hij aan. Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, sorry, dat lijkt me niet handig. Ik heb helemaal geen spullen en ik moet morgen gewoon weer werken.’ hij leek teleurgesteld. Om hem niet nog meer te hoeven kwetsen zei ik dat ik maar eens moest gaan. Hij stond erop me naar huis te brengen, dus tien minuten later zaten we in de auto, onderweg naar De Ponti. Ik stapte uit, bedankte Bob nogmaals en schreef mijn telefoonnummer op een briefje. Ik zwaaide nog even naar hem en liep toen De Ponti in. En daar zag ik Wolfs zitten.

Hij houdt wel van me, hij houdt niet van me... (Flikken Maastricht)Where stories live. Discover now