Deel 2

666 20 2
                                    

Toen we bij de melding aankwamen, zagen we niemand meer. ‘Weet je zeker dat we op de goede plek zijn, Wolfs?’, vroeg ik. Hij knikte. We stapten uit de auto en keken om ons heen. Ineens zag ik een stukje verderop iets op de grond liggen. Ik liep er naartoe, en toen bleek dat het een meisje was. Ze had een flinke wond op haar hoofd, een bloedneus en een blauw oog. Ze was bewusteloos. Wolfs regelde meteen een ambulance en ik legde mijn jas onder haar hoofd en probeerde haar wakker te maken. Plotseling hoorde ik geschreeuw. Ik keek op, en zag dat Wolfs al in de richting van het geluid rende. Gelukkig kwam de ambulance ook al aan. Ik zwaaide naar ze, en de broeders kwamen aangesneld met een brancard. Ze legden het meisje er vakkundig op en droegen haar naar de ambulance. Snel voelde ik nog in haar zakken, maar ze had niks van een identiteitsbewijs of een mobiel bij zich. Ik besloot Wolfs te gaan zoeken, hij bleef wel heel lang weg. Misschien was hij wel verdwaald. Hij kwam hier natuurlijk niet vandaan. Ik hoorde rennende voetstappen en keek snel een steeg in. Ik zag nog net iemand met een grijze capuchontrui de hoek om rennen. Snel zette ik de achtervolging in. Wolfs moest maar even wachten. Ik rende zo hard als ik kon achter de verdachte aan. Aan het eind van een doodlopende steeg zag ik dat hij over een hek probeerde te klimmen, maar zijn broek bleef hangen. Ik liep ernaartoe, en terwijl ik zijn broek losmaakte en hem naar beneden trok zei ik; ‘Is dat even jammer, ben je aangehouden en is je broek nog kapot ook.’ Ik pakte mijn porto en vroeg om versterking. Misschien een beetje laat, maar dat waren mijn collega’s inmiddels wel van me gewend. Ik deed dingen gewoon liever zelf.

Terwijl ik de jongen meenam naar de auto zag ik Wolfs lopen, of eigenlijk hinkelen. ‘Wat heb jij nou gedaan?’ riep ik lachend. Hij keek alleen maar chagrijnig en mompelde iets over een ontsnapte verdachte en een stoeprand. Ik grinnikte. ‘Gelukkig heb ik wel beet. Ik breng hem even naar de collega’s.’ De jongen, die inmiddels al twee pogingen gedaan had uit mijn greep te ontsnappen, begreep inmiddels dat dat niet ging lukken en gedwee liep hij mee naar de politieauto. Ik gaf hem over en vroeg of ze hem gelijk in verhoor 1 wilden zetten, zodat wij hem konden spreken. Ik liep terug naar de auto en stapte in. ‘Wat is er nou gebeurd met je voet?’ vroeg ik, terwijl ik mijn gordel omdeed. Wolfs zuchtte. ‘Dat geschreeuw bleek een ruzie te zijn tussen twee jongens. Die ene jongen heb jij net aangehouden. Ik ben achter de ander aangerend, want ze gingen er natuurlijk gelijk vandoor toen ze mij zagen. Maar die jongen was zo snel en ik zag een stoeprand over het hoofd en toen zwikte mijn enkel.’ ‘Ach, arme jij!’ riep ik, quasi medelijdend. Hij knikte. ‘ Ik denk dat er een verbandje omheen moet, zuster.’ Ik lachte. ‘Dan moet die verdachte maar even wachten. Ik moet natuurlijk eerst mijn geliefde partner verbinden.’ En lachend reden we naar het bureau.

Hij houdt wel van me, hij houdt niet van me... (Flikken Maastricht)Where stories live. Discover now